Colossians 4:6

Woord, vertroosting

Ko 4:6. Bij het ‘wandelt in wijsheid’ (Ko 4:5) gaat het om je gedrag. Bij het “laat uw woord altijd in genade zijn, met zout besprengd”, gaat het om wat je zegt. Uit je manier van spreken en de inhoud van je woorden zal tot uiting moeten komen dat je zelf genade ontvangen hebt. Het bewustzijn van genade zal in je woorden doorklinken. Je hoorders zullen er een uitnodiging in horen om die genade aan te nemen, om te gaan behoren tot hen ‘die binnen zijn’ en niet langer te behoren tot hen ‘die buiten zijn’.

“In genade” wil zeggen dat je spreken vriendelijk en mild is. Het moet ook “met zout besprengd” zijn. Dat voorkomt dat je maar wat zwetst, of dat er irritatie in je woorden schuilgaat (Pr 12:10; Js 50:4; Sp 15:23). Het voorkomt ook dat je je populair wilt uitdrukken om te proberen aantrekkelijk te zijn voor hen die buiten zijn. Deze manier van afdalen tot het niveau van de wereld trekt de ongelovige niet aan. Hij zal je eerder als een van hen zien, dan dat het uitnodigt de wereld vaarwel te zeggen en christen te worden.

Zout is een middel dat het bederf tegengaat. Waar zout is, kan het bederf niet komen. Zó moeten je woorden zijn. Het gaat erom dat je woorden enerzijds de uitnodiging van de genade vertolken en anderzijds ontoegankelijk zijn voor het verderf van de wereld.

Je woorden worden hier gezien als een reactie op wat anderen zeggen of doen. Dat ligt opgesloten in het begrip ‘antwoorden’. Het is niet de bedoeling overal op te reageren. Denk niet dat je verplicht bent overal je mening over te laten horen. Zwijgen kan een wijs antwoord zijn. Het is ook niet de bedoeling dat jij het goede antwoord op alle dingen hebt. Soms is het wijs om te zeggen dat je het niet weet. Dat is ook een antwoord. Vaak is het wijs om te zeggen dat je geen woorden hebt die passend zijn voor de situatie omdat je zelf iets dergelijks niet hebt meegemaakt.

Daarom staat er ook niet ‘wát u iedereen moet antwoorden’, maar ‘hóe’. Dat houdt gepaste taal in waarmee de vragensteller het passende antwoord krijgt (1Pt 3:15). Iedereen is anders, daarom is een passend antwoord voor ieder ook anders. Hoe je moet antwoorden, is niet in een schema te zetten dat door alle mensen en in alle omstandigheden gebruikt kan worden (vgl. 1Ko 9:22).

Ko 4:7. Na deze algemene vermaningen begint Paulus aan de slotwoorden van zijn brief. Die bevatten enkele mededelingen over zijn eigen omstandigheden en groeten aan met name genoemde personen. Hij wil hun laten weten hoe het met hem gaat en verlangt er ook naar te weten hoe het met hen gaat. Tychicus is iemand die aan Paulus’ verlangens kan voldoen.

Wat hij van Tychicus zegt, zou van iedere gelovige gezegd moeten kunnen worden. “Geliefde broeder en trouwe dienaar en medeslaaf in de Heer” zijn ‘titels’ die heel wat meer waard zijn dan allerlei theologische of wetenschappelijke titels die mensen kunnen behalen of geven. De laatste soort titels zeggen iets over iemands verstand, ze zeggen niets over iemands liefde, geestelijke gezindheid, zijn dienstbaarheid of bekwaamheid.

Ko 4:8. Doordat deze ‘titels’ in verbinding met de Heer, “in [de] Heer”, staan, wil dat zeggen dat Tychicus in zijn omgang met de medegelovigen de Heer Jezus laat zien. Dat zullen de Kolossenzen tot hun vreugde wel merken als hij bij hen komt. Hij zal hun vertellen over de omstandigheden van Paulus en Timotheüs. De bedoeling van Paulus is niet dat zij daardoor meer medelijden met hem zullen hebben. Hij doet zijn mededelingen niet voor zichzelf, maar voor de Kolossenzen. Die zitten in zorg over hem. Door wat Tychicus hun zal vertellen, zullen ze van die zorg worden bevrijd. Ze zullen vertroost worden.

Ko 4:9. Er zal nog iemand met Tychicus meekomen, namelijk Onésimus. Daardoor zullen de mededelingen over Paulus’ omstandigheden boven alle twijfel worden verheven. Onésimus komt ook uit Kolosse, hij is “[een] van u”. Uit de warme aanbeveling van deze weggelopen slaaf – zie de brief aan Filémon – blijkt het vertrouwen dat Paulus in hem heeft. De apostel vertrouwt tevens dat hij de Kolossenzen van dienst zal zijn.

Onésimus moet overigens terug naar Filémon en heeft de brief aan Filémon bij zich die we ook in de Bijbel hebben. Daarover zegt Paulus hier niets. De zonde van Onésimus betreft een aangelegenheid tussen Filémon en Onésimus. Paulus weet zaken te scheiden die gescheiden moeten worden afgehandeld.

Onésimus is door de dienst van Paulus tijdens zijn gevangenschap tot bekering gekomen (Fm 1:10). Hij kent daardoor de omstandigheden van Paulus. Daarom kan hij de mededelingen die Tychicus doet, ondersteunen met zijn getuigenis. Zo wordt hij direct ingezet in de dienst voor de Heer.

Lees nog eens Kolossenzen 4:6-9.

Verwerking: Op welke manieren kun je volgens dit gedeelte een getuige zijn?

Copyright information for DutKingComments