Daniel 11:2-35

Inleiding

Voordat ik met de verklaring van dit hoofdstuk begin, wil ik eerst iets met de lezer delen. Er is mij altijd gezegd, en ik zeg dat zelf ook, dat de verklaring van een gedeelte door de Schrift zelf gegeven wordt. Om een gedeelte van Gods Woord te begrijpen ben ik afhankelijk van de Heilige Geest en moet ik ook de juiste gezindheid hebben. Verder heb ik nog de hulp nodig van andere Schriftverklaarders. Zo heeft de Heer Jezus het ook bedoeld en daarvoor heeft Hij Zijn gaven gegeven (Ef 4:11; vgl. Hd 8:30-31).

Is het niet een vorm van hoogmoed en misschien zelfs een verachten van de gaven van de Heer als we menen zelf wel de waarheid van een gedeelte te kunnen verstaan? Wel zullen we zelf moeten nadenken over wat anderen ons vertellen, om daarna voor Gods aangezicht tot het aanvaarden van een verklaring van een bepaald gedeelte te komen (Hd 17:11). Op die manier wordt de betekenis van een waarheid van de Schrift ons geestelijk eigendom en niet het napraten van iemand anders.

Bij het gedeelte dat we nu voor ons hebben, lijk ik echter de verklaring niet te kunnen vinden binnen de Schrift, maar daarbuiten. Het gaat in het eerste deel van dit hoofdstuk namelijk om gebeurtenissen die voor Daniël toen nog toekomst waren, maar die nu al zijn vervuld. Ik kan die vervulling echter niet terugvinden in de Schrift. Wel wordt in allerlei verklaringen die ik ter beschikking heb en graag raadpleeg, aangehaald hoe in de loop van de geschiedenis de vervulling van dit eerste gedeelte heeft plaatsgevonden. Het betekent dat ik toch iets moet weten van de wereldgeschiedenis die buiten de Bijbel wordt beschreven. Dit probleem heb ik eens voorgelegd aan de al eerder genoemde bijbelleraar en historicus Gerard Kramer. Hij schreef mij als antwoord het volgende:

De ongewijde geschiedenis kan in ieder geval nooit in strijd zijn met de profetie. En waarom zou zij zelfs niet behulpzaam mogen zijn bij het uitleggen van profetie die al in vervulling is gegaan en dus geschiedenis geworden is? Bij Daniël 11 blijkt de profetie zelfs zo in details correct te zijn en overeen te stemmen met de buiten-bijbelse bronnen, dat ongelovige wetenschappers zeggen dat Daniël 11 geschiedschrijving achteraf is, gehuld in het literaire genre van de profetie. Dat laatste zullen bijbelgetrouwe uitleggers nooit zeggen, natuurlijk. Daniël 11 is tot en met Dn 11:34 inmiddels vervuld en dus geschiedenis. Ik heb er geen probleem mee de ongewijde geschiedenis af te struinen als ik in Daniël 11:1-34 een detail niet helemaal begrijp of kan invullen. Interessant wordt het vanaf Dn 11:36, want een aantal dingen dat daar wordt genoemd, is – blijkens de historische bronnen – zeker toe te schrijven aan Antiochus IV Epiphanes, maar dit gedeelte heeft duidelijk een eindtijdelijk perspectief, waardoor het ook spreekt van de toekomstige Antiochus, oftewel de koning van het noorden, en – merkwaardig genoeg – ook van de antichrist.

Dit antwoord bemoedigde mij om voor de verklaring van dit hoofdstuk een beroep te doen op de door mij betrouwbaar en bekwaam geachte bijbelleraar en historicus Roger Liebi uit Zwitserland. Hij geeft in zijn boek ‘Weltgeschichte im Visier des Propheten Daniël’ (Wereldgeschiedenis vanuit het oogpunt van de profeet Daniël) een duidelijke en compacte verklaring van Daniël 11:2-35. Mijn verklaring van deze verzen zal dan ook hoofdzakelijk bestaan uit een vertaling van zijn verklaring. Sommige uitleggers geven bij sommige verzen wel eens een andere verklaring. Dat ik daar niet op inga, betekent niet dat ik beweer dat de verklaring van mijn voorkeur de enig juiste is. Het is voor mij de meest aannemelijke, maar het is aan de lezer hiernaar verder onderzoek te doen.

Nadat ik dit gedeelte aan de hand van het genoemde boek heb bestudeerd, ben ik nog meer onder de indruk gekomen van de waarheid van Gods Woord. Het is werkelijk verbluffend hoe elk detail dat in deze verzen wordt genoemd, in vervulling is gegaan. Dat geldt in elk geval van de details die mij duidelijk zijn geworden, want er zijn nog wel aspecten waar ik niet uit ben.

Ik wil er nog een keer op wijzen dat voor Daniël de gebeurtenissen die hij in het visioen heeft gezien allemaal nog toekomst waren. De exacte vervulling van wat ons wordt meegedeeld in de Dn 11:2-35, die we weten uit geschiedkundige feiten, is eens te meer een garantie dat alles wat nog geschiedenis moet worden, ook in vervulling zal gaan. Gods Woord is in al zijn onderdelen absoluut betrouwbaar!

Van Kores tot Xerxes I

Dn 11:1 van dit hoofdstuk hoort nog bij Daniël 10 en is feitelijk het laatste vers van dat hoofdstuk. Nadat de engel heeft gezegd dat Michaël hem terzijde heeft gestaan, zegt hij dat hijzelf een keer Michaël “als steun en toeverlaat” terzijde heeft gestaan. Hij vermeldt er ook bij wanneer dat was. Het was in de tijd dat het Medisch-Perzische rijk het Babylonische rijk veroverde en daardoor ook zeggenschap over de Joden kreeg. Dat lijkt erop te wijzen dat de geestelijke oorlog is gevoerd met het oog op het vertrek van een overblijfsel naar het beloofde land. De satan zal zijn demonen hebben gemobiliseerd om dat tegen te houden.

De satan weet dat in Israël uit het volk van de Joden het beloofde Zaad, de Messias, de Zoon van God, geboren zal worden tot zegen van Gods volk. Dat zal hij ten koste van alles willen verhinderen. Om die geboorte te voorkomen is hij altijd uit geweest op de verwoesting van Gods volk. Hij kent niet alle plannen van God, maar hij weet wel dat de Messias de beloofde zegen zal brengen en dat daarmee zijn eigen heerschappij ten einde is en zijn lot bezegeld wordt.

In Dn 11:2 zegt de engel tegen Daniël dat hij hem de waarheid over de toekomstige gebeurtenissen bekend zal maken. Het is de waarheid, want wat de engel bekendmaakt, komt uit “het boek van de waarheid” (Dn 10:21) dat door God is geschreven. Zoals gezegd, schrijft God de geschiedenis en daarom zal die zo verlopen.

De engel vertelt Daniël dat er nog vier koningen in Perzië aan de macht zullen komen. Drie worden zonder verdere aanduiding vermeld. Van de vierde wordt gezegd dat hij rijk zal zijn en dat hij tegen Griekenland ten strijde zal trekken. Zoals we in Daniël 10:1 hebben gelezen, krijgt Daniël in het derde jaar van Kores het woord geopenbaard met daarin de toekomstige gebeurtenissen die hier worden beschreven. Dat betekent dat de vier koningen die na Kores nog aan de macht zullen komen, de volgende zijn:

1. Cambyses (530-522 v.Chr.)

2. Gaumata (Pseudo-Smerdis) (522 v.Chr.)

3. Darius I Hystaspis (522-486 v.Chr.)

4. Xerxes I (486-465 v.Chr.)

Van Xerxes I is bekend dat hij een fabelachtige rijkdom heeft verworven. Door hem komt het rijk van de Perzen tot het toppunt van zijn macht. Xerxes wil ook buitengewoon graag Griekenland inlijven en onder zijn gezag brengen. Om dat te realiseren mobiliseert hij bijna het hele toenmalige Azië. In de beroemde zeeslag van Salamis (480 v.Chr.) lijdt hij echter een smadelijke en diep vernederende nederlaag. Deze oorlog bezorgt hem enorme verliezen, zowel aan mensenlevens als aan schatten.

[NB Op internet kan de geïnteresseerde lezer meer te weten komen over de vier genoemde koningen en ook over de volgende machthebbers.]

Alexander de Grote

De machtige koning die hier wordt bedoeld, is Alexander de Grote. In de geschiedenis maken we een sprong van ongeveer honderddertig jaar. Dat is de tijd tussen Xerxes I en Alexander de Grote. De Grieken mogen dan de Perzen een gevoelige nederlaag hebben bezorgd, de haat tegen de Perzen zit er bij de Grieken diep in. Alexander heeft zich op de Perzen gewroken en met grote heerschappij geheerst. Hij heeft zich niets van God of gebod aangetrokken en geheel naar eigen goeddunken gehandeld. Dat hij door het verbreken van de macht van Perzië heeft meegewerkt aan Gods plan, is dan ook uitsluitend een zaak van Gods soevereiniteit. God weet het hoogmoedige handelen van de mens in Zijn plannen in te passen.

Het Griekse rijk in vieren gedeeld

De glorietijd van Alexander de Grote heeft slechts iets meer dan tien jaar geduurd. In het jaar 323 v.Chr. is hij– naar men aanneemt – aan malaria gestorven. Hij laat bij zijn dood een zoon, genaamd Hercules, na. Een tweede zoon wordt kort na zijn dood geboren. Ze worden allebei vermoord. Zijn vier generaals en hun opvolgers verdelen na een harde strijd zijn grote erfenis onder elkaar (vgl. Dn 8:8; 22). De verdeling is als volgt:

1. Seleucus krijgt Syrië in het oosten,

2. Lysimachus krijgt Klein-Azië in het noorden,

3. Ptolemaeus krijgt Egypte in het zuiden en

4. Cassander krijgt Macedonië in het westen.

Zo wordt het Griekse wereldrijk “opgedeeld … naar de vier wind[streken] van de hemel”, waarbij de windstreken worden gezien vanuit het Perzische rijk.

Twee koningen

Vanaf dit vers houdt de profetie van Daniël zich alleen nog bezig met de koning van het zuiden en de koning van het noorden. Het zijn de koningen die regeren over Egypte in het zuiden en Syrië in het noorden. Dat het verder alleen om deze landen gaat, is omdat deze beide landen in de geschiedenis van Israël een belangrijke plaats innemen. De windstreken ‘zuiden’ en ‘noorden’ moeten vanuit Israël worden gezien. Vanuit die gezichtshoek wordt met de koning van het zuiden de Griekse generaal die over Egypte heerst, Ptolemaeus, bedoeld, en met de koning van het noorden wordt Seleucus, de heerser over Syrië, bedoeld.

Seleucus, een vroegere veldheer van Ptolemaüs, maakt zich onafhankelijk en verkrijgt de heerschappij over Syrië. Zijn rijk wordt het grootste van de vier rijken die na de dood van Alexander de Grote zijn ontstaan. Zo wordt Seleucus de koning van het noorden.

Een overeenkomst

In Dn 11:6 gaat het niet meer om de in het vorige vers genoemde koningen, Ptolemaeus en Seleucus, maar om hun nakomelingen: Ptolemaeus II en Antiochus II. Deze overgang ligt opgesloten in de eerste woorden van dit vers “na verloop van jaren”. Om een einde te maken aan de jarenlange bloedige oorlogsconflicten tussen Egypte en Syrië wordt er een poging gedaan om de beide koningshuizen “een billijke [overeenkomst]” met elkaar te laten aangaan. Die overeenkomst bestaat uit een huwelijk. Rond 252 v.Chr. verstoot Antiochus II zijn vrouw Laodice en trouwt met Bernice, de dochter van de Egyptische koning Ptolemaeus II.

Deze poging om vrede te krijgen loopt echter op een catastrofe uit. Laodice laat uit wraak haar vroegere man Antiochus II enkele jaren na diens huwelijk met Bernice vergiftigen. Hetzelfde doet ze met de kleine zoon uit dat huwelijk. Daarna vlucht Bernice met enkele getrouwen naar een stad in de buurt van Antiochië. Seleucus II, de zoon van Laodice, volgt haar daarheen, neemt de stad in en brengt Bernice en haar gevolg om. In deze tijd sterft ook Ptolemaeus II, de vader van Bernice.

Nu we de geschiedenis kennen, kunnen we in Dn 11:6b de volgende namen invullen:

Zij – Bernice – zal echter geen kracht in haar arm meer over hebben (dat wil zeggen dat ze moet vluchten), en [ook] hij – Antiochus II – zal niet standhouden, evenmin zijn arm (spreekt van zijn macht). Zíj – Bernice – zal overgeleverd worden, evenals zij die haar gebracht hebben (de getrouwen die haar zijn gevolgd), hij die haar verwekt heeft – Ptolemaeus – en hij die haar in die tijden versterkt heeft – Antiochus II.

De koning van het zuiden

(Dn 11:7) Ptolemaeus III Euergetes neemt de heerschappij van zijn vader Ptolemaeus II over. Als broer van Bernice – hij is “de loot van haar wortels”, dat wil zeggen uit dezelfde familie – wil hij haar wreken. Hij mobiliseert een machtig leger en verslaat in een reeks gevechten de koning van het noorden Seleucus II. Daarbij verovert Ptolemaeus III ook de Syrische vesting Seleukeia.

(Dn 11:8-9) Als Ptolemaeus III naar Egypte terugkeert, neemt hij een enorme buit mee. Deze buit bestaat uit onmetelijke schatten, talloze heiligdommen en afgodsbeelden. Hij voert ook een groot aantal gevangenen uit Syrië mee, die daar een vooraanstaande plaats hebben ingenomen. Daarna is er enkele jaren rust zonder strijd tussen Syrië en Egypte.

(Dn 11:10) De beide zonen van de koning van Syrië Seleucus II, Seleucus III en zijn broer Antiochus III, willen de oorlog tegen Egypte voortzetten. Ze werven massa’s huurlingen om een reusachtig en oorlogsbekwaam leger op de been te brengen.

In het tweede deel van het vers gaat het ineens over slechts een van de zonen. Dat komt, omdat Seleucus III rond 223 v.Chr. door vergiftiging wordt vermoord. Wat verder in de beschrijving volgt, heeft daarom alleen betrekking op Antiochus III. Rond de jaren 221, 219 en 218 v.Chr. valt hij driemaal Egypte aan en overschrijdt daarbij de grens.

(Dn 11:11-13) Bij het derde offensief van Antiochus III, waarbij hij ook een deel van het land Israël verovert, komt het tot een bijzondere uitbarsting van toorn van Egypte. Ptolemaeus IV slaat terug en verslaat Antiochus III omstreeks 217 v.Chr. in de beslissende slag van Raffia bij Gaza. Daardoor krijgt hij een grote menigte vijanden in handen.

Deze grote overwinning maakt hem hoogmoedig. Het “neervellen” van “tienduizenden” weet hij echter niet uit te buiten tot versterking van zijn macht. Hij laat Antiochus III eenvoudig wegtrekken met wat er van diens leger over is. Antiochus III kan zich daardoor herstellen van zijn nederlaag bij Raffia. Zo kan hij zestien jaar later, “na verloop van jaren” (Dn 11:13), een nieuwe aanval op Egypte beginnen. Het leger dat hij dan heeft, is groter dan het vorige. Ook materieel is hij zeer goed toegerust.

(Dn 11:14) Het tijdstip dat Antiochus III uitkoos om een nieuw offensief tegen Egypte te starten, is goed gekozen. De koning van het zuiden heeft in zijn land met opstand te maken. Egypte wordt door binnenlandse onlusten en strijd om de troon verzwakt.

Dan is er ineens sprake van “de gewelddadigen uit uw volk”. “Uw volk” is het volk van Daniël, Israël. Hier horen we voor de eerste keer in dit hoofdstuk over Gods volk. In Israël, dat onder het gezag van Egypte valt, sluit een deel van de Joden een verbond met Syrië tegen Ptolemaeus V, de zoon en opvolger van Ptolemaeus IV. Dit zijn de “gewelddadigen” uit Israël.

Zij komen in opstand tegen de koning van het zuiden, maar zullen struikelen, dat wil zeggen dat ze niet in hun opzet slagen en omkomen. Hun opstand werkt mee aan de bevestiging van het visioen. Hier hebben we weer te maken met enerzijds wat de mens doet in zijn verantwoordelijkheid en anderzijds dat God dit gebruikt voor het vervullen van Zijn plannen, terwijl dit de verantwoordelijkheid van de mens niet in de geringste mate vermindert.

We moeten goed begrijpen dat Israël, dat tussen de beide oorlogvoerende partijen in ligt, telkens in die oorlog betrokken wordt. Israël het gebied waar menige oorlog tussen de beide landen is uitgevochten. Ze zijn afwisselend overheerst door Syrië en Egypte, afhankelijk van wie als winnaar uit de strijd tevoorschijn is gekomen. Het leed dat dit alles voor Israël met zich mee heeft meegebracht, is groot geweest.

De koning van het noorden

(Dn 11:15) De koning van het noorden, Antiochus III, behaalt omstreeks 198 v.Chr. een grote overwinning over Egypte. De veldheer van het Egyptische leger die enkele jaren eerder nog een aanval van Antiochus III heeft afgeslagen, vlucht naar Sidon. Antiochus III achtervolgt hem en neemt de stad na een belegering in. De opgekomen keurtroepen van de koning van het zuiden om de belegering te doorbreken, worden door Antiochus III naar hun land teruggedreven. Ze hebben geen kracht om stand te houden.

(Dn 11:16) Antiochus III is oppermachtig. Hij kan doen wat hij wil. Niemand is in staat hem tegen te houden. In die tijd onderwerpt hij heel Israël, “het sieraadland” (vgl. Dn 8:9), aan zich. Vanaf dat ogenblik is Israël voor lange tijd onder Syrische heerschappij, een heerschappij die zwaarder drukt dan de heerschappij van Egypte. Ze staan onder een heerser die de macht heeft te vernietigen wat hij wil.

(Dn 11:17) Rond 194 v.Chr. probeert Antiochus III door middel van een huwelijk Syrische invloed in Egypte te krijgen. Hij geeft aan Ptolemaeus V zijn dochter Cleopatra tot vrouw. Daarbij belooft Antiochus III haar enkele landen als gift mee te geven, waaronder Israël. Het verdere verloop van de geschiedenis doet de plannen om zijn macht te vergroten, mislukken, onder andere, doordat Cleopatra direct na haar huwelijk partij kiest voor haar echtgenoot.

(Dn 11:18) Een gebied waarop Antiochus III vervolgens zijn zinnen zet, zijn “de eilanden”, waarvan hij “er vele” verovert. Dit ziet op de verovering van een groot deel van de Griekse eilanden. Door zijn veroveringszucht naar het westen roept Antiochus echter de toorn van de Romeinen over zich af. “Een leider” van het opkomende Romeinse rijk roept deze koning van het noorden een halt toe. In 190 v.Chr. wordt Antiochus III in de beslissende slag bij Magnesië in Klein-Azië door de Romeinse veldheer Lucius Scipio volkomen verslagen. Hij moet zich uit Griekenland terugtrekken.

Hij wordt gedwongen alle olifanten af te staan, een hoge oorlogsschadevergoeding te betalen en ook nog twintig gijzelaars te geven. Onder deze gijzelaars bevindt zich ook zijn jongere zoon, die later onder de naam Antiochus IV Epiphanes van betekenis wordt. Ook leggen de Romeinen hem een heel hoge jaarlijkse schatting op.

Met een restant van zijn verslagen leger keert Antiochus III daarna in zijn land terug. Al zijn trots, roem en eerzucht zijn door het slijk gehaald. Die smaad moet hij zich laten welgevallen, zonder enige mogelijkheid tot vergelding van wat hem is aangedaan.

(Dn 11:19) Om de hoge schatting die hem is opgelegd te kunnen betalen, berooft Antiochus III de vestingen en tempels van zijn eigen land. Wanneer hij in 187 v.Chr. de tempel te Elymaïs wil plunderen, komt de bevolking tegen hem in opstand. Woedend komen de menigten om hun heiligdom te verdedigen en vermoorden hun koning.

(Dn 11:20) Na de dood van Antiochus III neemt zijn zoon Seleucus IV bezit van de Syrische troon. Door zijn belastinginner Heliodorus laat hij in zijn rijk hoge belastingen vorderen, om daarmee de opgelegde schatting aan de Romeinen te betalen. Daarvoor zendt hij hem onder andere ook naar Jeruzalem om de tempelschatten te nemen.

“Na enige dagen”, dat wil zeggen twaalf jaren, geregeerd te hebben (terwijl zijn vader vijfendertig jaar heeft geregeerd), wordt Seleucus IV gedood. Dat gebeurt niet door de toorn van een woedende volksmenigte en ook niet door een oorlog, maar door vergiftiging door zijn eigen belastinginner Heliodorus. Laatstgenoemde hoopt daardoor zelf aan de macht te komen.

Antiochus IV Epiphanes

(Dn 11:21) Na de dood van Seleucus IV komt de macht echter niet in handen van Heliodorus, maar in handen van Antiochus IV Epiphanes. Deze man is een van de grootste vijanden van Gods volk over wie in het Oude Testament wordt geschreven. Hij is door de Romeinen vrijgelaten en naar zijn land teruggekeerd. Het koningschap is niet iets wat hem te wachten staat. De zonen van zijn broer Seleucus IV, Demetrius en Antiochus, zijn de eerst rechthebbenden op de troon. Toch weet Antiochus IV door vleierijen en gespeelde vriendelijkheid de heerschappij te bemachtigen. Ook Heliodorus moet voor hem wijken.

(Dn 11:22) Alles wat deze overweldiger Antiochus IV Epiphanes in de weg staat, elke tegenstand, wordt door hem uit de weg geruimd. Niets kan hem in zijn doorzettingsvermogen hinderen. De “verbondsvorst” is de hogepriester Onias III die in 175 v.Chr. door Antiochus IV wordt afgezet en in ballingschap weggestuurd (“weggespoeld”). In 171 v.Chr. wordt Onias III vermoord (“gebroken”).

(Dn 11:23) In Jeruzalem is een orthodoxe partij die van het Jodendom afvallig is geworden en die hellenistisch gezind is. Deze partij wordt aangevoerd door Jason, de broer van Onias III. De invloed van de partij in Israël is sterk. Daardoor krijgen zij het voor elkaar dat er met Antiochus IV Epiphanes een verbond wordt gesloten. Zij willen heidense leefgewoonten in Israël invoeren en hopen dat daardoor hun samenleven met andere volken vreedzamer en aangenamer wordt. Maar het tegendeel gebeurt! De aanvankelijke vriendelijkheid van de Syrische koning Antiochus Epiphanes is niets anders dan leugen en bedrog.

Nadat hij zijn eerste veldtocht tegen Egypte heeft voltooid, trekt Antiochus Epiphanes op zijn terugweg naar huis door Israël. Daar gaat hij naar Jeruzalem om er zijn macht te vestigen. Wanneer hij namelijk in Egypte is, zijn er in deze stad grote militaire onlusten. Daar moeten de Joden voor boeten! Hoewel hij met weinig volk is, neemt hij de stad zonder problemen in. De hem gunstig gezinde hellenistische partij van de Joden openen namelijk de deuren voor hem. Eenmaal in de stad plundert Antiochus de tempel en richt een afgrijselijk bloedbad aan.

(Dn 11:24) Antiochus IV Epiphanes plundert Israël meer uit dan zijn voorvaders hebben gedaan. De leden van de achter hem staande hellenistische partij van de Joden worden door hem met geschenken en het toebedelen van baantjes beloond. Ook Griekse officieren en beambten profiteren van zijn buit. De vestingstad Jeruzalem heeft onbeschrijflijk onder zijn gruweldaden geleden. Maar tot hun vertroosting wordt eraan toegevoegd dat dit leed niet altijd zal voortduren. Wij weten dat God de tijd ervan heeft bepaald.

(Dn 11:25-26) De in de Dn 11:25-27 beschreven gebeurtenissen liggen vóór de gebeurtenissen die in de Dn 11:23b-24 worden beschreven. De gebeurtenissen van de Dn 11:23b-24 vinden plaats in de tijd vanaf 175 v.Chr. In Dn 11:25 zijn we terug in het jaar 170 v.Chr. In zijn zucht naar uitbreiding van zijn rijk begint Antiochus Epiphanes in dat jaar met een groot leger de zogenoemde ‘Zesde Syrische Oorlog’ tegen “de koning van het zuiden”, dat is Egypte. Op dat moment zit zijn nog minderjarige neef Ptolemaeus VI op de troon van Egypte. Dat lijkt Antiochus Epiphanes een gunstige gelegenheid zijn rijk uit te breiden.

Ptolemaeus probeert de agressor met een groot en machtig leger te stoppen, maar verliest de strijd. Hij probeert te vluchten, maar het lukt hem niet om aan zijn oom te ontkomen. De stad Alexandrië, die in tegenstelling tot een groot gedeelte van Egypte niet door Antiochus Epiphanes veroverd kan worden, roept daarop verraderlijk de jongere broer van Ptolemaeus VI tot koning uit. Dat zijn de plannen die tegen Ptolemaeus worden bedacht door hen “die van zijn gerechten eten”. Zij “zullen hem breken”. Dit interne verraad is de oorzaak van zijn nederlaag.

(Dn 11:27) Als de twee koningen, Antiochus Epiphanes en Ptolemaeus, na de door Antiochus gewonnen oorlog samen aan tafel zitten, is het alsof ze in vrede met elkaar omgaan. Ptolemaeus VI sluit wel een verdrag met Antiochus Epiphanes, met als inhoud dat hij zich onderwerpt, maar houdt zich daar niet aan. Antiochus op zijn beurt is erop uit heel Egypte aan zich te onderwerpen en doet daarom of hij Ptolemaeus wil helpen tegen zijn broer die in Alexandrië tot koning is uitgeroepen. Beide koningen handelen naar hun eigen leugenachtige aard.

De afspraken tussen Egypte en Syrië bereiken echter hun doel niet. Als reden daarvoor wordt aangegeven “dat het einde nog [wacht] tot de vastgestelde tijd”. Dat wil zeggen dat de ontwikkelingen nog moeten doorgaan omdat het einde dat God voor ogen staat, nog niet kan aanbreken. Het houdt in dat de tijd van het einde van de verdrukking van Israël nog niet is gekomen.

(Dn 11:28) Antiochus Epiphanes trekt met een ongekende oorlogsbuit uit Egypte weg. Wel zou hij graag ook Alexandrië nog hebben ingenomen, maar berichten over onlusten in Syrië noodzaken hem zich van het oorlogstoneel terug te trekken. Zijn haat tegen het geloof in de God van de Bijbel is enorm. Wanneer hij op zijn terugtocht langs Jeruzalem komt, bedrijft hij daar de grootste gruwelen en slaat de meest schaamteloze taal uit. De voorwerpen van zijn haat zijn zij die leven naar “het heilig verbond” en in het verborgen trouw blijven aan God. Nadat hij zijn afschuw van God en wat van Hem is de vrije teugel heeft gegeven, keert hij terug naar zijn land.

(Dn 11:29-30) In 168 v.Chr. start Antiochus Epiphanes een nieuwe oorlog tegen Egypte. Een van de aanleidingen daarvan is het bericht van de verzoening van zijn twee neven. Maar deze aanval wordt, in tegenstelling tot de andere keren, allesbehalve een succes. Er komen “schepen van de Kittiërs” tegen hem. “Schepen van de Kittiërs” lijkt op Cyprus te duiden, maar is ook ruimer op te vatten en omvat dan de landen van de Middellandse Zee en wel onder de heerschappij van de Romeinen. De komst van de Romeinen doet de koning van het noorden terugschrikken en terugkeren. Daarvoor moet hij door Palestina. Onderweg koelt hij zijn woede ten koste van het overblijfsel. Tegelijk verbindt hij zich met hen die het heilig verbond verlaten, dat zijn de ontrouwe, afvallige Joden.

In de geschiedenis zien we dat, wanneer Antiochus Epiphanes met zijn leger naar Alexandrië oprukt, hem een Romeins gezantschap tegemoetkomt, aangevoerd door de consul Gajus Popilius Laenas. Deze overhandigt hem een ultimatum met de opdracht om Egypte binnen een bepaalde tijd te verlaten. Als de vol listen en lagen zittende Syrische koning bedenktijd vraagt, trekt de consul met een stok een kring om hem heen in het zand en spreekt: ‘Beslis hier.’ Tandenknarsend en vervuld van machteloze woede ziet Antiochus Epiphanes zich gedwongen zich aan de ijzeren en onbuigzame wil van de Romeinse macht te onderwerpen.

Diep vernederd keert Antiochus Epiphanes terug naar huis. Op die weg komt hij weer door Israël. Daar geeft hij zijn toorn en gramschap de vrije loop en giet die uit over de Godvrezende Joden. Daarbij is de afvallige partij van de Joden, die worden omschreven als zij “die het heilig verbond verlaten”, hem weer van veel nut.

(Dn 11:31) Rond 167 v.Chr. stuurt Antiochus Epiphanes zijn belastinginner Apollonius met een krachtig leger naar Jeruzalem. Deze overvalt Jeruzalem vanuit een gemene hinderlaag, plundert de stad, ontsteekt branden, vermoordt ontelbare Joden, laat vrouwen en kinderen – voor zover die niet hebben kunnen vluchten – wegvoeren, trekt de stadmuren neer en oefent een schrikbewind uit in Jeruzalem. Hij maakt van de Davidsstad een vestingstad en legt er een bezetting.

Vervolgens wordt de godsdienst in de tempel afgeschaft. Dat gebeurt in december 167 v.Chr. Op straffe van de dood wordt het houden van de geboden van het Oude Testament verboden. Het brandofferaltaar wordt omgedoopt tot een Zeusaltaar. Daarbij wordt een afgodsbeeld van Zeus, dat de gelaatstrekken van Antiochus Epiphanes draagt, opgesteld.

De verstandigen

(Dn 11:32) Antiochus Epiphanes probeert niet alleen door geweld, maar ook door vleierijen de Joden tot afval van de God van de Bijbel te brengen. Bij hen die al eerder geen beslistheid hebben getoond als het gaat om de Goddelijke openbaring, lukt hem dat ook. Hij schaft niet alleen de godsdienst van de ware God af, maar betrekt ook de afvallige Joden erin.

Er is echter in Israël een groot aantal Joden die ook in de grootste nood aan de God van hun vaderen trouw willen blijven. Hier ontmoeten we de Makkabeeën. Zij verzetten zich tegen de gruwelijke praktijken die door Antiochus Epiphanes worden ingevoerd en vechten voor het herstel van de dienst in de tempel. De priester Mattatias biedt, samen met zijn vijf zonen, weerstand tegen de afval.

Met zijn zonen en allen die zich bij hem aansluiten, trekt hij de wildernis in en voert van daaruit een guerrillaoorlog tegen de Syrische bezettingsmacht en ook tegen de afvallige Joden. Zij vernietigen ook, voor zover dat mogelijk is, de afgodsaltaren. Na de dood van priester Mattatias zetten zijn zonen Simon en Judas de oorlog met beslistheid voort.

De opstand van de Makkabeeën heeft een fenomenaal resultaat. De wetsgetrouwe Joden slaan de Syrische legers in vele veldslagen zover terug, dat zij Jeruzalem weer onder controle krijgen. Op 4 december 164 v.Chr. wordt ook de tempel opnieuw ingewijd. De herdenking daarvan wordt in het Nieuwe Testament vermeld (Jh 10:22).

(Dn 11:33) De wetsgetrouwe Joden, de “verstandigen”, is er veel aan gelegen de massa van het Joodse volk op te roepen tot trouw aan de levende God en Zijn Woord. Zeer velen moeten in deze verwarde tijden hun toewijding aan God echter met de dood bekopen. De wreedste en meest verschillende kwellingen worden hun aangedaan. “Zwaard en vlam” en “gevangenschap en beroving” maken hun het leven ondraaglijk. Naar deze situatie verwijst de schrijver van de brief aan de Hebreeën in het hoofdstuk van de geloofshelden, waaronder ook deze “verstandigen” gerekend moeten worden (Hb 11:35b).

De “verstandigen” of ‘wijzen’ zijn de Makkabeeën en zij die hen helpen. Door hen is veel tot stand gebracht met betrekking tot de dienst in de tempel. Zij zijn daarvoor door God gesterkt. Het Hebreeuwse woord voor verstandigen, maskilim, betekent ‘zij die door onderwijs verstandig zijn geworden’. Zij zijn in de school van God geweest en gevormd in wijsheid en verstand. Het is ervaring, opgedaan in de praktijk. Wijsheid is het weten door ervaring, weten hoe men zich moet gedragen, speciaal in de eindtijd.

Verstandigen die optreden, zijn in het verborgen gevormd. Om verstandig te zijn hoef je niet oud te zijn. Daniël is als jongeman al een verstandige (Dn 1:3-6; 19-20). God begint in de eindtijd Zijn werk van herstel onder Zijn volk door middel van de verstandigen. Zij onderwijzen in de gerechtigheid. Deze verstandigen zijn een overblijfsel. Zij zijn in de grote verdrukking van grote betekenis (Hs 14:10; Ps 107:43; Jk 3:13-18).

(Dn 11:34) De trouwe Joden hebben, zoals we hebben gezien, enorme militaire successen geboekt, hoewel velen van hen in die tijd als martelaar hebben moeten lijden en zijn omgekomen. Met “een kleine hulp” wordt gedoeld op deze successen en ook op de opstand van Mattatias. De ‘grote hulp’ zal pas komen, wanneer de Messias in het wereldgebeuren zal ingrijpen en een wereldwijde heerschappij van vrede zal vestigen.

Het is duidelijk dat de klinkende overwinningen van de Makkabeeën veel ontrouwe Joden ertoe brengen zich bij hen aan te sluiten. Dit gebeurt met onoprechte motieven en zonder dat hun harten warm zijn geworden voor de waarheid van de levende God. Deze ‘meelopers’ sluiten zich alleen aan, omdat dit voor hen de meest gunstige keus lijkt.

(Dn 11:35) De verstandigen moeten ook zelf gelouterd en gereinigd en wit worden. Louteren is wat gebeurt met het oog op hun verstand en reinigen heeft te maken met hun gedrag, hun uiterlijk (vgl. Sp 25:4; Ml 3:3a). Het resultaat is zuivere witheid, zowel van het verstand als van het gedrag. De vervolgingen van die tijd bereiken in geen enkel opzicht het doel dat de Syrische macht ermee heeft.

De geloofstrouw van hen die het martelaarschap dulden moeten, leidt veelmeer bij een groot aantal tot een herbezinning en een nog beslistere houding ten aanzien van de geopenbaarde wil van God in de heilige Schrift. Hun geloof wordt er nog zuiverder door. De geloofstrouw van de Joden in deze periode is door de eeuwen heen en tot op vandaag voor veel gelovigen een aansporing geworden om te volharden in vervolging en moeilijkheden!

Het tweede deel van het vers maakt duidelijk dat de vervolgingen in de tijd van de Makkabeeën nog niet “de tijd van het einde” inluidden. De overeenkomsten met de eindtijd zijn groot, maar na de vervolgingen is niet de wereldwijde heerschappij van de Heer Jezus aangebroken. Er moeten nog tijden verstrijken tot de beloften van de HEERE in verbinding met de eindtijd in vervulling gaan.

Copyright information for DutKingComments