‏ Daniel 12:1

Een benauwde tijd

De woorden aan het begin van het vers, “in die tijd”, maken duidelijk dat we ons nog in dezelfde tijd bevinden van de vorige verzen, dat is de tijd van het einde of de eindtijd. We hebben aan het eind van het vorige hoofdstuk gezien hoezeer “uw volksgenoten”, de volksgenoten van Daniël, het gelovig overblijfsel, in verdrukking zullen zijn. Enerzijds worden ze heftig vervolgd door hun afvallige volksgenoten in het land, dat zijn de antichrist en de ongelovige massa. Anderzijds wordt hun het leven ondraaglijk gemaakt door een vijand buiten het volk, de koning van het noorden, die Jeruzalem belaagt en benauwt.

Die verdrukking wordt hier genoemd “een benauwde tijd … zoals er niet geweest is sinds er een volk is geweest tot op die tijd”. Het zal een tijd van ongekende nood zijn. De Heer Jezus, Die deze tijd de tijd van “een grote verdrukking” noemt, spreekt er ook over dat deze tijd zijn weerga in de wereldgeschiedenis niet kent (Mt 24:21; Jr 30:7).

Terwijl de benauwdheid van het gelovig overblijfsel groot is vanwege de belegering, krijgt dat overblijfsel steun uit de onzichtbare wereld. Tot zijn bemoediging krijgt Daniël te horen dat zijn zwaar beproefde volksgenoten iemand toegewezen krijgen die voor hen “stáát”. Dat hij er ‘stáát’, wil zeggen dat op hem staatgemaakt kan worden, hij is betrouwbaar en maakt hun zaak tot de zijne. Hij is er voor hen en zet zich voor hen in. Ze staan er niet alleen voor. Met deze mededeling wordt duidelijk dat het gelovig overblijfsel geen speelbal van de boze machten is, al kan dat wel eens zo lijken. De werkelijke oorlogsvoering vindt in de hemelse gewesten plaats, zoals we in Daniël 10 hebben gezien (Dn 10:12-13).

De uitkomst voor “uw volk” wordt ook gegeven: zij zullen ontkomen. Ook dat is een grote bemoediging. De uitredding uit alle ellende zal gebeuren. Die uitredding geldt echter niet voor allen die uiterlijk tot Gods aardse volk behoren. De goddeloze massa zal omkomen. De uitredding, de verlossing, is alleen het deel van “ieder die gevonden wordt, opgeschreven in het boek”. Dit zijn zij die bij God bekend zijn als de Zijnen en van wie de “namen staan ingeschreven in de hemelen” (Lk 10:20), “in het boek van het leven van het Lam” (Op 21:27; Op 13:8).

Copyright information for DutKingComments