Daniel 12:11

Het laatste onderwijs

Het is Daniël nog niet helemaal duidelijk. Hij wil graag een nadere toelichting. Hij heeft nog niet begrepen, wat wij wel mogen begrijpen, hoe het zit met die vastgestelde tijden. Ook is hem niet duidelijk hoe het verder zal gaan. We zien hier weer hoe onbeschroomd Daniël vraagt naar de betekenis van wat hem niet duidelijk is.

Dat is een voorbeeld voor ons. Wij mogen met al onze vragen naar de Heer gaan, of ze nu met onze dagelijkse behoeften te maken hebben of met Gods plan met de wereld. Als ons hart naar gemeenschap met God verlangt, zullen we al onze vragen aan Hem voorleggen en uitzien naar Zijn antwoord (Hk 2:1). Het hart dat leeft in gemeenschap met God, stelt belang in alle dingen waar God belang in stelt.

Daniël krijgt het antwoord dat deze mededelingen niet voor hem zijn bedoeld (vgl. 1Pt 1:12). Hij zal die tijd niet meemaken, althans niet bij zijn leven. Hij zal een van de verstandigen zijn die glanzen aan het hemelgewelf. Het zal voor hem nog lang duren voor het einde werkelijk gekomen zal zijn. Als die tijd gekomen zal zijn, zal het een tijd van reiniging, wit maken en loutering zijn (Dn 11:35).

Tijdens deze tijd van beproeving, die een reinigend, witmakend en louterend effect op het overblijfsel heeft, zullen de goddelozen in toenemende mate goddeloos handelen (vgl. Op 22:11). Met de goddelozen lijken hier de afvallige Joden te zijn bedoeld. Zij hebben geen begrip van de ernst van de tijd waarin ze leven: dat de komst van Christus aanstaande is en dat dit voor hen het oordeel betekent. De verstandigen echter hebben inzicht in de tijd waarin ze leven en weten dat wanneer Christus komt, dit het oordeel over hun vijanden betekent en dat dit hun bevrijding tot gevolg heeft. Dit vooruitzicht zal hen brengen tot een leven van reinheid en heiligheid (vgl. 1Jh 3:3).

Dan krijgt Daniël nog een aanvullende mededeling over de tijdsduur die zal verlopen vanaf de helft van de laatste jaarweek. Als tijdstip vanaf wanneer moet worden gerekend, worden twee gebeurtenissen genoemd: het wegnemen van het dagelijkse brandoffer en het in de plaats daarvan opstellen van een afgodsbeeld. Het eerste is het verwijderen van wat God toekomt en op grond waarvan Hij bij Zijn volk kan wonen. Maar een mens kan niet zonder een voorwerp van verering. Daarin wordt voorzien door de tweede gebeurtenis: het plaatsen van een afgodsbeeld. Daarmee wordt God niet alleen verwijderd, maar vervangen, zodat er geen gedachte meer aan Hem zal zijn.

Deze twee gebeurtenissen zijn we al eerder tegengekomen (Dn 8:11; Dn 11:31). Ze luiden de tijd van de grote verdrukking in, waarvan we hebben gezien dat die drieënhalf jaar zal duren, ofwel “tweeënveertig maanden” (Op 13:5), ofwel “twaalfhonderd zestig dagen” (Op 12:6), dat is tweeënveertig maanden keer dertig dagen. Nu lezen we hier over een periode die dertig dagen langer duurt, terwijl wordt uitgegaan van hetzelfde tijdstip. Dit betekent dat, nadat de drieënhalf jaar van grote verdrukking voorbij zijn, er nog dertig dagen volgen die een speciaal doel hebben.

De grote verdrukking is voorbij wanneer de antichrist en de koning van het noorden door de komst van de Heer Jezus zijn geoordeeld. Dat betekent bevrijding van het volk. Maar het betekent niet dat alle vijanden al overwonnen zijn. Er zijn nog vijanden, in het bijzonder de vijand uit het uiterste noorden met zijn bondgenoten, die zo vermetel zijn om Israël aan te vallen als het in de beloofde rust van de Messias is ingevoerd (Ez 38:2-6; 15-16). Maar dat zal tot hun eigen verderf zijn (Ez 39:1-4). “De macht van het heilige volk” (Dn 12:7) kan niet meer worden verbroken, omdat de Heer Jezus hun Koning is.

We zien een voorbeeld van deze dingen in de regering van Salomo, de vredevorst. Tijdens de eerste dagen van zijn regering als vredevorst worden de laatste ergernissen uit zijn koninkrijk door hem in oordeel verwijderd.

Dan is er nog sprake van een extra aanvullende periode van vijfenveertig dagen. Mogelijk gaat het hier om de afronding van het herstel van het hele volk na afloop van de grote verdrukking. Dan zal er met alle vijanden zijn afgerekend en zal het hele volk in rust in het land wonen en God dienen. Dat is waar de getrouwe Jood naar uitziet. Dat is de gelukzaligheid die het deel is van ieder die volhardt. Volharding is het bewijs van geloof dat zwaar op de proef wordt gesteld (Op 13:10; Op 14:12). Die volharding zal rijk beloond worden.

Copyright information for DutKingComments