Daniel 12:2

De opstanding

In het vorige vers gaat het over het volk van God in het land in de eindtijd en dan in het bijzonder over het gelovig overblijfsel. Het gaat daar over de Israëlieten in het land die zijn ontkomen aan de vervolgingen en die levend het vrederijk zullen binnengaan. Tevens is aangegeven dat zij door God gekend zijn. Hij heeft ze in Zijn boek geschreven. Dat grenst hen af van allen die niet in Zijn boek zijn geschreven, dat is de ongelovige, afvallige massa.

In Dn 12:2 gaat het over hen van Gods volk die buiten het beloofde land “slapen in het stof van de aarde”, dat wil zeggen dat ze gestorven zijn (Gn 3:19; Ps 22:16b). Hier staat “velen”, omdat het niet gaat om alle gestorven mensen, maar om de gestorvenen van Israël. Zij zullen allen ontwaken. Maar we zien in die groep ook een tweedeling. Die tweedeling blijkt wanneer zij “ontwaken”, dat wil zeggen wanneer zij opstaan. Er zijn “sommigen” die opstaan “tot eeuwig leven” en er zijn “anderen” die opstaan “tot smaad, tot eeuwig afgrijzen” (vgl. Mt 25:46).

Zij die opstaan tot eeuwig leven, zullen deel hebben aan de zegen van het vrederijk (vgl. Ps 133:3b). Het eeuwige leven is hier de sfeer van leven, het leven in een angstloze heerlijkheid, zonder pijn en verdriet, met alleen maar genot in gemeenschap met de Heer Jezus, de regerende Vredevorst. Deze ontwaakten zijn niet in het aardse deel van het vrederijk – dat is voor hen die levend het vrederijk ingaan –, maar in het hemelse deel (Mt 13:43a).

Door het deel van de ongelovigen te omschrijven als “tot smaad, tot eeuwig afgrijzen” wordt het contrast met die heerlijkheid op de scherpste en meest schrijnende wijze voorgesteld. Het lot van de verlorenen is even eeuwig als dat van hen die behouden zijn. En zo heerlijk als het lot van de uitverkorenen is, zo vreselijk is het lot van de verlorenen. Op grond van dit vers is zowel de leer van de alverzoening als die van de vernietiging van de ziel duidelijk in strijd met Gods Woord en daarom verwerpelijk.

Van belang is nog erop te wijzen dat de opstanding tot eeuwig leven en de opstanding tot eeuwig afgrijzen niet op hetzelfde moment zullen plaatsvinden. De Schrift kent niet zoiets als een algemene opstanding van gelovigen en ongelovigen samen. Integendeel, de Schrift spreekt over een “eerste opstanding” (Op 20:5b), waardoor duidelijk wordt dat er nog een opstanding is.

De eerste opstanding verloopt in fasen: eerst Christus, “daarna die van Christus zijn, bij Zijn komst” (1Ko 15:23). Ook de komst van Christus verloopt in fasen. Hij komt eerst om de Zijnen tot Zich te nemen in de lucht (1Th 4:15-18). Bij die gelegenheid worden alle sinds Abel ontslapen gelovigen opgewekt en de levende gelovigen veranderd. Vervolgens vindt de bruiloft van het Lam plaats (Op 19:7). Daarna komt de Heer Jezus voor de tweede keer uit de hemel, samen met de gemeente en de andere gelovigen, om Zijn vijanden te verslaan en Zijn koninkrijk te vestigen. Dat is het moment dat de martelaren die tijdens de laatste jaarweek zijn gedood, zullen opstaan om ook deel te nemen aan de regering van Christus (Op 20:4). Dan is de eerste opstanding voltooid. De ongelovigen zullen pas na het vrederijk levend worden en voor de grote, witte troon, waar alleen ongelovigen voor staan, geoordeeld worden (Op 20:5a; 11-15).

Er zijn twee opstandingen. Zo zegt Paulus tegen Felix, “dat er een opstanding zal zijn zowel van rechtvaardigen als van onrechtvaardigen” (Hd 24:15; Lk 14:14). Tussen beide opstandingen ligt een periode van duizend jaar. Hetzelfde is van toepassing op wat de Heer Jezus noemt ”[de] opstanding van [het] leven” en “[de] opstanding van [het] oordeel” (Jh 5:29).

Copyright information for DutKingComments