‏ Daniel 2:34

Het einde van het beeld

Het hele beeld rust op een constructie van ijzer en leem. Dat geeft aan hoe onstabiel het is. Het bewijs daarvan wordt geleverd als onder het toeziend oog van Nebukadnezar een steen losraakt die het beeld aan de voeten treft. Van de afgehouwen steen wordt als bijzonder kenmerk gegeven dat hij “niet door [mensen]handen” wordt “afgehouwen”. Dat wil zeggen dat hier geen mens of menselijke inspanning aan te pas komt, maar dat God Zelf deze steen afhouwt en dit resultaat bewerkt (vgl. Jb 34:20; Ko 2:11).

Als gevolg van de botsing van de steen met het beeld valt het beeld niet slechts om, nee, het hele beeld wordt door de steen verbrijzeld, er blijft niets van over. Alle materialen worden door de wind weggeblazen alsof het om kaf op een zomerdorsvloer gaat. Het beeld wordt zo grondig verbrijzeld, dat er geen spoortje meer van terug te vinden is.

Als laatste onderdeel van zijn droom ziet Nebukadnezar de enorme tegenstelling tussen het spoorloos verdwijnen van het beeld en wat er met de steen gebeurt. De steen groeit zozeer, dat hij ten slotte de hele aarde vult. Wat met het beeld gebeurt, vindt zijn vervulling vlak voor de oprichting van het vrederijk waar Christus duizend jaar zal regeren. Vlak voor het aanbreken van de eeuwigheid vindt iets dergelijks plaats. Dan vluchten namelijk de hemel en de aarde weg voor het aangezicht van Christus, Die op de grote, witte troon zit, “en geen plaats werd voor hen gevonden” (Op 20:11).

De verwoesting van het beeld houdt ook nog een les in. Wanneer aan het einde van de tijd, in de laatste dagen, het beeld wordt verwoest, betreft deze verwoesting het hele beeld, dus alle rijken, en niet slechts het laatste rijk. Elk rijk dat het voorgaande rijk heeft veroverd, heeft van het veroverde rijk elementen in zich opgenomen. Daardoor is er, na de verwoesting, toch iets van blijven voortbestaan. Daarom worden alle wereldrijken in wat ervan is overgebleven, tegelijk vernietigd.

Wat er ook van de steen is gezegd, welke verklaring men er ook voor heeft gegeven, het is duidelijk dat deze steen nog nooit de hele aarde heeft gevuld en dat deze steen de aarde nog steeds niet vult. De verdelging van de wereldrijken moet nog gebeuren. Dat betekent – en dat is de les – dat wij nog altijd in de geschiedenis van de vier wereldrijken leven.

We zijn nu aan de uitleg toe. Daarbij is het goed te bedenken dat we niet de geschiedenis nodig hebben om te verklaren wat we in Gods Woord lezen, maar dat het omgekeerd is. We hebben Gods Woord nodig om de geschiedenis te verklaren. Achteraf blijkt de geschiedenis altijd te bevestigen wat God van tevoren in Zijn Woord heeft gezegd over hoe het zal gaan.

Copyright information for DutKingComments