Daniel 5:2

Inleiding

De gebeurtenissen in de voorgaande hoofdstukken vonden plaats onder het koningschap van Nebukadnezar. Onder hem groeide het Babylonische rijk en werd het een grote eenheid. Nebukadnezar stierf in het jaar 562 v.Chr. na een regering van drieënveertig jaar. De daarop volgende jaren, tot aan de verovering van Babel door Kores in het jaar 539 v.Chr., werd dit rijk gekenmerkt door een steeds groter verval en moord. Nebukadnezar werd opgevolgd door zijn zoon Evil-Merodach (2Kn 25:27-30; Jr 52:31-34), die slechts twee jaar regeerde, van 562-560 v.Chr. Aan zijn regering kwam een einde omdat hij werd vermoord door de schoonzoon van Nebukadnezar, Nergal-Sarezer (Jr 39:3; 13). Deze man regeerde vier jaar.

Volgens de ongewijde geschiedenis werd hij opgevolgd door zijn zoon die na enkele maanden regering werd vermoord. Nabonidus wordt dan koning over Babel. Hij regeerde zeventien jaar, van 556-539 v.Chr. Belsazar was zijn oudste zoon. Hij was de mederegent van zijn vader. Dat verklaart waarom hij in het eerste vers van Daniël 5 ‘koning’ wordt genoemd en koninklijke autoriteit uitoefent, terwijl Nabonidus de eigenlijke koning is. (Dit overzicht van de geschiedenis van Babel is ontleend aan ‘DAS ALTE TESTAMENT erklärt und ausgelegt’ van John F. Walvoord en Roy B. Zuck, Band 3.)

Over Nabonidus wordt nog verhaald dat hij mogelijk enkele jaren in ballingschap is geweest. Belsazar is dan niet slechts mederegent geweest, maar feitelijk ook koning. Naar verluidt, was Nabonidus getrouwd met een dochter van Nebukadnezar. Dat betekent dat Belsazar de kleinzoon van Nebukadnezar is en verklaart waarom over Nebukadnezar wordt gesproken als “zijn vader” (Dn 5:2) en waarom Belsazar over Nebukadnezar spreekt als “mijn vader” (Dn 5:13; vgl. Jr 27:7).

Geschiedkundig hebben we in dit hoofdstuk het einde van het Babylonische rijk. Profetisch zien we in dit hoofdstuk een beeld van het einde van het Romeinse rijk bij de komst van de Heer Jezus. Ook zien we in de persoon Daniël een type van het gelovig overblijfsel van Israël in de eindtijd, bij wie wijsheid en verstand zijn. Wij hebben hierin het voorbeeld dat wij moeten worden gekenmerkt door wijsheid en verstand, want wij leven ook in een eindtijd. Daarin bevinden we ons als enkelingen, een overblijfsel, die trouw willen blijven aan Gods Woord en daarop steunen. Wij kunnen, als het goed is, dat Woord ook uitleggen aan hen die vragen over de eindtijd hebben.

Het feestmaal van Belsazar

De neergang van het Babylonische wereldrijk vindt in dit hoofdstuk zijn dieptepunt. Dit dieptepunt hangt samen met het hoogtepunt van opstand tegen God. We vinden in dit hoofdstuk een ongekende vorm van lastering en tarting van God. Daarbij komt dat Babel is omsingeld door de legers van de Meden en Perzen die op het punt staan de stad in te nemen. In het zicht van die doodsdreiging organiseert Belsazar een enorm feest. Hij spot met God en met de dood. Het is de houding van “laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij!” (1Ko 15:32b; Js 22:12-13).

De hele houding van Belsazar toont een diepe minachting voor God. Hij sleept daarin zijn hele rijk met zich mee naar de ondergang. Tot meerdere glorie van zichzelf omringt hij zich met een groot aantal machthebbers om juist aan hen te laten zien tot welke waaghalzerij hij in staat is. Hij is de gangmaker in het holle plezier, hij is de grootste lolbroek. Iedereen moet hem volgen en doen als hij. Dat verandert niets aan het feit dat zijn machthebbers allen zelf verantwoordelijk zijn voor hun gedrag. Ze laten zich samen met Belsazar gaan in hun losbandigheid.

Het door de zonde verduisterde verstand van Belsazar komt in nog diepere duisternis door het gebruik van de wijn. In deze totale verduistering wordt de zonde tot een dieptepunt gevoerd. Belsazar gaat zich vergrijpen aan de heilige dingen van God op een manier dat het heilige op de schandelijkste wijze wordt ontheiligd. De heilige vaten die door God bedoeld zijn om Hem te eren, moeten worden opgehaald om te dienen tot bevrediging van de eigen lusten. Bewust kiest hij uit alle buitgemaakte voorwerpen de voorwerpen die komen uit de tempel in Jeruzalem. Hiermee grieft hij en grieven al zijn medefeestgangers God op het diepst. Het is een ongekende belediging.

Het heilige wordt hier door de honden genomen (vgl. Mt 7:6). Daardoor wordt niet alleen het hart van God diep gegriefd. Het gaat ook als een zwaard door de ziel van Zijn volk. Het hart van Zijn volk is zeer gehecht aan deze heilige vaten (Jr 27:18). Als binnenkort de ballingen toestemming krijgen om terug te keren naar hun land, is hun voornaamste zorg dat zij het tempelgerei meenemen (Ea 1:7).

Voor ons is dat ook zo. Voelen we niet een diepe pijn en verontwaardiging als mensen spotten met de Heer Jezus, de Heilige van God? Snijdt het niet door ons heen als een heilige instelling als het huwelijk tussen man en vrouw met de seksualiteit die daarbij hoort door mensen wordt verlaagd tot een walgelijke verbintenis tussen mensen van gelijk geslacht, waarbij de seksualiteit verwordt tot niets anders dan bevrediging van de lusten?

Dit soort praktijken wordt geroemd en gepropageerd. Men schrijft het toe aan de god van de vrijheid. Vrijheid moet er op alle terreinen zijn. Elk terrein heeft weer zijn eigen god. Allerlei goden hebben grip gekregen op het denken van de mens die is losgeslagen van God en God van zich afslaat. De denkbeelden die opkomen in de door en door vervuilde geesten van mensen moeten ruimte krijgen om in het leven uitgeleefd te worden. Beleef je ideaal! Maak waar wat je wilt en voelt! Je leeft nu. Leef daarom het leven dat je wilt leven. Gebruik daarvoor gerust anderen, al gaan ze er ook aan kapot. Misbruik wat voor anderen dierbaar is, ook al kwets je ze daarmee diep. Het gaat toch om jouw ‘geluk’, jouw ‘recht’ op geluk?

Op het feest van Belsazar doet iedereen mee met het minachten van wat van God is. Al de machthebbers en ook de vrouwen en bijvrouwen van de koning doen als hij. We herkennen dit in de wereld van vandaag. Heel wat vooraanstaande mensen, vaak met belangrijke posities in de maatschappij, zijn in de ban van mensen die nog net wat machtiger zijn dan zij. Ze sluiten zich aan bij wat zulke mensen organiseren en wagen te doen. Ze zien wat die machtige en invloedrijke figuren doen en vinden dat prachtig. Dat willen ze ook, indruk maken op anderen. Alles wat enigszins eerbaar is, moet eraan geloven. Brallende, vulgaire taal wordt geuit, de seksuele moraal wordt vermorzeld door een liederlijk, weerzinwekkend gedrag.

Door “[hun] goden van goud, zilver, koper, ijzer, hout en steen” alle lof toe te zwaaien maakt Belsazar er een zaak tussen God en de afgoden van. Het gaat niet meer ‘slechts’ om een voldoen aan vleselijke lusten, het gaat nu om een verering van demonen die achter deze materiële goden schuilgaan. Hij schrijft hun de overwinning toe die zij behaald zouden hebben op de enige ware God aan Wiens voorwerpen hij zich aan het vergrijpen is.

We moeten daarbij bedenken dat een strijd tussen demonen en God geen strijd is tussen goede en boze machten die aan elkaar gewaagd zouden zijn. Demonen kunnen zich slechts bewegen binnen de grenzen die God voor hen bepaalt. Aan demonen een macht toedichten die aan de macht van God gelijk zou zijn, is al dwaasheid, laat staan hun een macht toedichten die groter zou zijn dan die van God.

Op het moment dat de feestvierders hun goden roemen, komt God op verheven wijze en in de geringste vorm bij hen binnen en zegt het oordeel aan. Zijn verschijning is verpletterend en dooft alle feestvreugde.

Copyright information for DutKingComments