Daniel 6:23-27

Nederlandse verzen (20-24)

Uit de leeuwenkuil

Als Darius vroeg in de morgen naar de kuil gaat, het graf van Daniël, blijkt dat Daniël nog leeft. Vroeg in de morgen ook blijkt dat de Heer Jezus leeft. Daniël is hier een beeld van de Heer Jezus in Zijn opstanding. Als de volken zich dat bewust worden, zullen ze erkennen dat Hij de heerschappij heeft. Bij Darius zien we dat in de Dn 6:26-28.

Dat Darius naar de kuil gaat en Daniël aanspreekt, is toch wel bijzonder. Normaal gesproken is er geen reden om aan te nemen dat Daniël nog in leven zou zijn. De straf was niet voor niets geworpen te worden in de leeuwenkuil. Een zekerder dood was niet te bedenken. Toch moet Darius iets hebben aangevoeld van de macht van de God van Daniël. Die aanvoeling kan hij alleen hebben door zijn contact met Daniël en wat hij mogelijk via andere bronnen over Hem te weten is gekomen. Hij spreekt Daniël enkele keren aan als vereerder en dienaar van God. Hij heeft in het leven van Daniël gezien Wie God is en waartoe Hij in staat is. Dan kan het niet anders of die God is ook wel in staat om Daniël van de leeuwen te verlossen.

Op de vraag van de koning getuigt Daniël ervan dat zijn God Zijn engel heeft gezonden die de muil van de leeuwen heeft toegesloten (vgl. Hd 12:11). Over de leeuwenmuil lezen we vaker in de Schrift. David heeft zijn schaap uit de muil van de leeuwen gered (1Sm 17:34-35). Dat is een beeld van de Heer Jezus Die Zijn schapen uit de leeuwenmuil redt, dat wil zeggen uit de macht van de duivel, want die “gaat rond als een brullende leeuw, op zoek wie hij zou kunnen verslinden” (1Pt 5:8). Hij bekommert Zich om hen (vgl. Am 3:12).

De Heer Jezus heeft de leeuwenmuil ervaren als Hij aan het kruis hangt en boze mensen Hem belasteren: “Zij hebben hun muil tegen mij opengesperd [als] een verscheurende en brullende leeuw” (Ps 22:14). Hij heeft Zijn God gevraagd daarvan verlost te worden: “Verlos mij uit de muil van de leeuw” (Ps 22:22a) en is verhoord: “[Ja], U hebt mij verhoord” (Ps 22:22c). “Hij is verhoord om Zijn Godsvrucht” (Hb 5:7). God heeft Hem verhoord door Hem uit de doden op te wekken. Dat blijkt uit het vervolg van Psalm 22.

Dat de Heer Jezus de leeuwenmuil heeft ervaren, betekent dat Hij is ingegaan in de omstandigheden van de Zijnen. Wat de Zijnen ervaren, heeft Hij ook ervaren en daarom kan Hij met hen meevoelen. Zijn houding daarin is ons tot voorbeeld, want Hij heeft, terwijl Hij de leeuwenmuil ervoer, op de HEERE vertrouwd, zoals ook hier van Daniël wordt gezegd (Dn 6:24). Ook Paulus spreekt erover dat hij “uit [de] leeuwenmuil gered” is (2Tm 4:17). Hij staat voor de wereldheerser Nero, maar is zich bewust dat de Heer bij hem staat. Wij hebben ook met wereldheersers te maken die steeds meer het karakter van verscheurende leeuwen vertonen.

Er is nog een ander aspect aan de redding van Daniël van de leeuwen. Dat andere aspect is zijn geloof. We lezen namelijk van een geloof waardoor gelovigen “leeuwenmuilen toestopten” (Hb 11:33). Te midden van de leeuwen heeft hij rust gehad in zijn vertrouwen op God. In Psalm 57 horen we hoe David zijn ervaringen bezingt en het heeft over het neerliggen “te midden van leeuwen” (Ps 57:5). Dat geloof had Daniël en God heeft op dit geloof geantwoord door Zijn engel te zenden. Maar Daniël beroemt zich niet op zijn geloof tegenover Darius. Tegenover Darius eert hij God Die hem uit de leeuwenmuil heeft gered.

Daniël zegt dat zijn onschuld de reden is dat de leeuwen hem geen letsel hebben toegebracht. Dat wordt ook vastgesteld als hij uit de kuil is gehaald. Dit is hetzelfde als wat bij de drie vrienden is geconstateerd als zij uit de brandende oven komen (Dn 3:27). Hij heeft niets gedaan tegen de HEERE en ook niet tegen de koning. Dit getuigenis van onschuld en de bewaring voor elk letsel zal ook het gelovig overblijfsel van Israël kunnen geven. Dat kunnen ze geven, omdat Christus, de waarachtig Onschuldige, de schuld van het overblijfsel heeft gedragen.

Doordat Daniël in de leeuwenkuil is geweest, is aan de eis van de wet voldaan. Nu kan hij er weer uit worden bevrijd, eruit worden opgetrokken. Zoals gezegd, is dat een beeld van de opstanding van de Heer Jezus. Hij is opstaan omdat alles wat de wet van de mens eist, in Hem en door Hem is vervuld in Zijn dood. Daarom kon Hij door God worden opgewekt.

Nederlands vers (25)

De vijanden in de leeuwenkuil

Als Daniël uit de kuil is bevrijd, is het tijd voor het oordeel over zijn vijanden. Zij hebben willens en wetens zijn ondergang gezocht. Nu zullen zij hun rechtvaardige straf krijgen. Ze worden in de kuil geworpen die ze voor een ander hadden bedoeld. Hier wordt het woord waarheid: “De rechtvaardige wordt uit benauwdheid gered, maar de goddeloze komt in zijn plaats” (Sp 11:8; Sp 21:18). Met de aanklagers worden ook hun vrouwen en kinderen voor de leeuwen gegooid.

Een zonde heeft vaak niet alleen gevolgen voor de pleger, maar ook voor zijn gezin en familie. In de wet staat dat kinderen niet ter dood mogen worden gebracht om de vaders (Dt 24:16; 2Kr 25:4; Ez 18:20). Het betreft hier echter geen geval in Israël, maar in een heidens land. Als in Israël kinderen toch sterven met hun zondigende vader, zoals bij Achan (Jz 7:24-25), lijkt het erop dat zij op de een of andere manier de zonde hebben gesteund, waardoor zij hetzelfde oordeel verdienen. Maar de vader is de hoofdverantwoordelijke persoon en is door zijn zonde de oorzaak van het oordeel dat over andere familieleden komt.

Zodra deze mensen in de leeuwenkuil geworpen worden, vallen de leeuwen hen aan en vermorzelen hen. Dat gebeurt al zelfs voordat ze de grond hebben geraakt. Het is door wat hier gebeurt wel duidelijk dat de leeuwen Daniël niet hebben gespaard omdat ze geen honger hadden. De pure vraatzucht van de leeuwen maakt het wonder dat ze Daniël geen enkel letsel hebben toegebracht alleen maar groter. Van zijn vijanden laten de leeuwen geen been heel. Ze verbrijzelen al hun beenderen.

Het gezegde dat wie een kuil graaft voor een ander er zelf in valt (Ps 57:7b; Ps 7:16; Sp 26:27; Pr 10:8), geldt niet alleen voor personen, maar ook voor volken. Voor hen klinkt het profetisch in Psalm 9: “De heidenvolken zonken in het graf [dat] zij maakten; hun voet raakte gevangen in het net dat zij heimelijk [spanden]. De HEERE is bekend geworden, Hij heeft recht gedaan. De goddeloze raakt verstrikt in het werk van zijn [eigen] handen” (Ps 9:16-17). Deze psalm spreekt over de bevrijding van het Godvrezende overblijfsel in de eindtijd. Dan wordt de toorn van God uitgestort over de vijanden en komen zij om in de groeve die zij gemaakt hebben. In het laatst aangehaalde vers gaat het ook over “de goddeloze”, dat is de antichrist. Hij komt ook om in zijn eigen boze werken.

Nederlandse verzen (26-28)

Bevel van Darius

Het getuigenis dat Darius laat uitgaan over God en Zijn macht, gaat verder dan Nebukadnezar ooit heeft getuigd. Nebukadnezar getuigt persoonlijk van Hem (Dn 2:47; Dn 4:1-2) en heeft aan zijn volk slechts het bevel gegeven dat over God geen lasterlijke dingen gezegd mochten worden (Dn 3:29). Maar Darius gebiedt dat iedereen in zijn rijk voor God moet beven en sidderen, dat betekent dat iedereen rekening met Hem moet houden in zijn leven. Het is een passend getuigenis aan het eind van de historische hoofdstukken. Wat Darius zegt, is duidelijk van toepassing op het vrederijk. Hij vertegenwoordigt en is de mond van de volken die er in het vrederijk zullen zijn. Zij zullen Gods roem, eer en majesteit verkondigen en bezingen. Grote eerbied past tegenover die grote en machtige en geduchte God.

Weer noemt hij God “de God van Daniël”. Daniël is een beeld van het gelovig overblijfsel van Israël dat ook door een tijd van grote benauwdheid zal gaan en daaruit verlost zal worden door God. De volken en naties zullen daarvan getuigen zijn, ze zullen erkennen dat Hij de verlossende en reddende God is, “Hij, Die Daniël heeft verlost uit de klauwen van de leeuwen”. Darius noemt God ook “de levende God”. Dat is ook een uitdrukking die voor een heidense vorst ver gaat. Vaak wordt God zo genoemd om het contrast met de dode afgoden aan te geven.

Hij erkent ook dat het Wezen van God en Zijn koningschap onveranderlijk en eeuwig onaantastbaar zijn. Geen enkele macht van buiten kan enige invloed op Zijn Wezen of Zijn heerschappij uitoefenen. Zijn macht is zo groot, dat Hij het hele wereldbestuur draagt en leidt. Daarbij verliest Hij niemand van de Zijnen uit het oog, ook niet de kleinen en enkelingen, maar verlost en redt hen.

Dat doet Hij met middelen die als tekenen en wonderen naar Hem verwijzen. Hij doet die tekenen en wonderen zowel in de hemel als op aarde. Hij is de soevereine Heer aan Wie alle dingen toebehoren en Die over alles kan beschikken om het te gebruiken voor Zijn doel. Dat deze dingen zo zijn, heeft Hij laten zien in het verlossen van Daniël uit de klauwen van de leeuwen. Het eerste waar een prooi mee te maken krijgt, zijn de klauwen van de leeuw, pas daarna komt de muil van de leeuw aan bod.

Copyright information for DutKingComments