Daniel 7:25

De betekenis van het vierde dier

In de uitleg worden eerst nog eens de kenmerken van het vierde dier opgesomd. Het vierde dier is het vierde koninkrijk, dat is het herstelde West-Romeinse rijk, ofwel het verenigd Europa. In de tien horens op zijn ene kop zien we enerzijds de eenheid van het rijk voorgesteld dat anderzijds uit tien afzonderlijke rijken bestaat. Geen rijk is zo gewelddadig als dit rijk.

Dan staat er nog een horen op. Zoals het vierde rijk verschilt van de voorgaande rijken, zo verschilt de laatste horen van de tien horens. De tien staten, voorgesteld in de tien horens, zullen al hun macht vrijwillig leggen in de hand van één enkele heerser, dat is de kleine horen. Dat is het verschil met de vorige rijken, die allemaal zijn ontstaan door onderwerping van de volken. Het verschil tussen de kleine horen en de tien is dat hij er drie zal uitschakelen en een ongekende macht zal bezitten die hij in ongeëvenaarde boosheid zal uitoefenen.

Met die macht zal hij zich op satanische wijze keren tegen God en Zijn volk dat dan op aarde is. Hij kan alleen met zijn mond iets tegen God doen. Omdat hij God met zijn daden niet kan bereiken, zal hij met satanisch genoegen allen die God toebehoren vervolgen om ze te verdelgen en daarmee ook God te tergen. Voor dit doel zal hij tijden en wetten veranderen op een wijze die de dienst aan de ware God onmogelijk zal maken. Hieruit blijkt overigens dat het niet over de gemeente gaat, want de dienst van de gemeente aan God wordt niet door tijden en wetten geregeld, maar is een dienst in geest en waarheid (Jh 4:21-24). De gemeente is dan trouwens ook al in de hemel.

Ook dit eindtijdelijke gegeven van de verandering van tijden en wetten werpt zijn schaduw vooruit. We kunnen het toepassen op de stemmen die in onze dagen steeds luidruchtiger worden om alles wat aan God en Christus herinnert uit de samenleving te bannen. De onverdraagzaamheid tegen alles wat christelijk is, neemt meer en meer toe.

Omdat God het toelaat, zal de kleine horen zich kunnen keren tegen allen die hem in de weg staan, dat zijn vooral zij die God willen dienen. Daarvoor krijgt hij een zekere, maar afgebakende tijdspanne. God bepaalt de grens (vgl. Jb 1:12a; Jb 2:6). Die wordt hier aangegeven met “een tijd, tijden en een halve tijd”. Deze periode, ook bekend als de tijd van de “grote verdrukking” (Mt 24:21; Op 7:14) of een “tijd van benauwdheid” (Jr 30:7; Dn 12:1), duurt drieënhalf jaar. Dat komt tot uiting in de gebruikte termen, waarbij ‘een tijd’ staat voor één jaar, ‘tijden’ voor twee jaar, en ‘een halve tijd’ voor een half jaar (vgl. Dn 9:27; Dn 12:7; Op 11:2-3; Op 12:6; 14; Op 13:5).

Ten slotte wordt aan Daniël met opmerkelijke helderheid en zonder omhaal van woorden het einde van de heerschappij van deze antigoddelijke persoon meegedeeld. Van al zijn snoeven en al zijn macht blijft niets over. Hiermee is de weg vrij voor de introductie van een rijk dat totaal anders is, zowel wat betreft zijn Heerser als wat betreft zijn heerschappij.

Copyright information for DutKingComments