Daniel 8:9

De kleine hoorn

De kleine hoorn die tevoorschijn komt, moeten we niet verwarren met de kleine hoorn uit het vorige hoofdstuk. De kleine hoorn hier hoort bij de geitenbok en komt dus uit het derde rijk; de kleine hoorn uit het vorige hoofdstuk komt uit het vierde rijk. Het is hier ook geen hoorn die een zelfstandige plaats krijgt door drie horens uit te roeien, maar deze hoorn ontstaat uit een van de vier horens.

Dat wil zeggen dat een van de vier rijken zich boven de andere rijken verheft en macht naar zich toetrekt. Uit de ongewijde geschiedenis blijkt dat het om het Syrische deel van het rijk van Alexander de Grote gaat. Over het tijdstip waarop dit gebeurt, wordt niets gezegd. We zullen bij de kleine hoorn aan Antiochus Epiphanes moeten denken. Over hem is wel zoveel bekend in de geschiedenis, dat hierover geen twijfel lijkt te bestaan.

Deze Antiochus Epiphanes wordt uitzonderlijk groot. In zijn begeerte naar macht strekt hij zich uit naar het zuiden, Egypte, naar het oosten, Perzië, en naar “het sierlijke [land]”, Israël. Hier komen Gods land en Gods volk in beeld en daar gaat het in de profetie in het bijzonder om. De “sterren” zijn leiders en heersers van het volk. Van een van hen, Eleazar, een oud man, is bekend dat Antiochus hem ter dood brengt, omdat de oude man geen zwijnenvlees wil eten. Zo vertrapt hij velen. Ook maakt hij zich groot tegen “de Vorst van dat leger”, dat is tegen God.

Hij toont zijn afschuw van God door het gedurig offer weg te nemen, dat wil zeggen het morgen- en het avondbrandoffer. God heeft geboden dat deze offers elke dag op Zijn altaar moeten worden geofferd en dat Hij op grond van die beide offers te midden van Zijn volk woont (Ex 29:38-46). Antiochus verbiedt die offers te brengen. In feite wordt God van het volk weggenomen. Ook wordt “Zijn heilige woning neergeworpen”. Antiochus verbrandt en verwoest de tempel niet, maar hij ontheiligt die door er een tempel voor Jupiter Olympius van te maken en diens beeld daarin te plaatsen. Tevens werpt hij de waarheid ter aarde, hij vertreedt het woord van de waarheid, dat is het boek van de wet. Hij doet wat hij kan om het geheel te vernietigen, opdat het voor altijd verloren en vergeten zal worden.

In alles wat de goddeloze Antiochus doet, heeft hij voorspoed. Het lukt hem. Daarmee lijkt de dienst van God geëindigd. Er kunnen geen offers meer worden gebracht, de tempel is ontwijd, het wetboek verworpen. God lijkt de verliezer te zijn. Maar Antiochus zou er nooit in zijn geslaagd, als God het niet had toegelaten. Hij zou geen macht tegen Israël hebben gehad, als het hem niet van boven was gegeven (vgl. Jh 19:11). Het gebeurt alles onder de toelating en besturing van God.

Antiochus wordt gebruikt om Gods volk in deze ellende te brengen “vanwege de afvalligheid”. Vanwege de opstand van Gods volk tegen God, vanwege de afvalligheid van Zijn volk van Hem, wordt een eigenmachtige offerdienst ingesteld als vervanging van de ware dienst aan de ware God. De ware dienst aan God is door het Joodse volk aan de kant geschoven. Nu komt het oordeel erover in de vervanging ervan door de godsdienst van de Griekse hoofdgod Zeus. Als het sierlijke land en al zijn sierlijke dingen verwoest zijn, moet worden erkend dat de oorzaak van deze verwoesting de zonde is. “Wie heeft Jakob tot buit gegeven en Israël [overgeleverd] aan rovers? Is het niet de HEERE, Hij tegen Wie wij gezondigd hebben? Want zij wilden in Zijn wegen niet gaan en zij luisterden niet naar Zijn wet” (Js 42:24).

De grote afval van de Joden na de ballingschap bestaat uit verachting en ontheiliging van de heilige dingen, een minachting van de dienst van God. Dat komt tot uiting door het kreupele en zieke als offer aan te bieden. Door deze handelwijze zeggen ze dat ze de tafel van de HEERE verachtelijk vinden (Ml 1:7-8). Daarom zendt God Antiochus om het steeds terugkerende offer weg te nemen en Zijn heilige woning neer te werpen. En daarom kan er worden gezegd: “Hij deed [het] en het lukte.”

Copyright information for DutKingComments