Daniel 9:18

Daniël smeekt God te luisteren

Daniël smeekt niet om beëindiging van de ballingschap of voor zijn persoonlijke belangen. Het onderwerp van Zijn smeking zijn de stad, de heilige berg, het heiligdom en het volk van God. Hij smeekt tot God dat Hij “omwille van de Heere” Zijn aangezicht over Zijn heiligdom doet lichten. Het gaat hem om de heerlijke Naam van de Heerser en Gebieder. Daniël vestigt Zijn aandacht erop dat Zijn heiligdom verwoest ligt. Hij roept het uit dat God dat toch niet zo kan laten?

Zo moeten ook wij leren smeken met het oog op wat nu Gods heiligdom is, Zijn gemeente, die “een heilige tempel in [de] Heer” is (Ef 2:21). Als we zien wat daarvan in de praktijk van het christelijk geloof is overgebleven, moeten we ook zeggen dat die tempel verwoest is. Als we meer zouden delen in Gods gevoelens daarover, zouden we meer als een Daniël God smeken Zijn aangezicht daarover te laten lichten. Wat in Zijn licht komt, verlost en herstelt Hij (Ps 80:4). Zijn licht maakt openbaar wat er aan de hand is en laat tevens de oplossing zien. Zonder Zijn licht blijft alles in de duisternis. Als wij ernaar verlangen dat Hij Zijn ontdekkend en herstellend licht over Zijn gemeente zal laten schijnen, zullen we het woord van Jesaja ter harte nemen en ernaar gaan doen: “Ja, geef Hem geen rust, totdat Hij Jeruzalem gegrondvest heeft en gesteld heeft tot een lof op aarde” (Js 62:7).

We zullen onophoudelijk, krachtig, op het onbeschaamde af, God smeken Zijn oor te openen en te horen en Zijn ogen te openen en te zien (Lk 11:5-12; Lk 18:1-8). Daniël vermeldt er duidelijk bij dat hij zijn smeekbeden niet voor God neerwerpt – ook weer zo’n krachtige uitdrukking die past bij dit intense gebed – op grond van hun gerechtigheden, want die bezitten ze niet. Hij werpt ze neer op grond van Gods “grote barmhartigheid”. Hoe dieper we daarvan doordrongen zijn, des te vrijmoediger zullen we God aanlopen, ja, op Hem aanstormen en Hem als het ware blijven bestoken met onze smekingen.

Dat doet Daniël dan ook met een drievoudig “Heere”, waarbij hij indringend smeekt dat de Heere luistert, vergeeft, er acht op slaat, doet en niet langer wacht. Hij stoot zijn woorden in korte zinnen met kracht uit. De verschillende uitdrukkingen laten een hart zien dat volkomen overweldigd is door de zaak die voor zijn aandacht staat. Er spreekt een intense betrokkenheid uit. Ook smeekt Hij God om niet te wachten met Zijn handelen ten gunste van Zijn stad en Zijn volk. De zeventig jaren zijn immers voorbij, zo heeft hij gelezen in het boek van de profeet Jeremia.

Het gebed is dat van een profeet, een man van God, een man die zijn land liefheeft, een man die de heerlijkheid van God als het hoogste doel van zijn leven heeft. Hij heeft een innige, persoonlijke verbondenheid met God, Die hij in Dn 9:18 voor de eerste keer in zijn gebed “mijn God” noemt. Als zo iemand op deze intense manier voorbede doet en zonden belijdt en argumenten voor verhoring aanvoert, zal hij door God worden aanvaard.

Hij zegt deze dingen niet om God te onderwijzen en hij argumenteert niet om God te beïnvloeden. Dit is de manier waarop God aangeroepen wil worden, want het is de enige manier waarop onze gedachten in de juiste toestand kunnen worden gebracht. Als we de geest, het geloof, het berouw en de ernst van Daniël hebben, mogen we er zeker van zijn dat onze gebeden zullen worden verhoord, zoals ook zijn gebed wordt verhoord.

De grond waarop hij dit alles smeekt, is “omwille van Uzelf”. Hij zoekt in alles de eer van God. Het gaat om Zijn Naam. Die Naam is door Hemzelf onlosmakelijk verbonden aan Zijn stad en Zijn volk, want daarover is Zijn Naam uitgeroepen. Wat met Zijn stad en Zijn volk gebeurt, raakt Hemzelf. Dat is de pleitgrond voor Daniël. Die pleitgrond moeten wij ook hebben om God te smeken op te komen voor Zijn gemeente, “die Hij Zich heeft verworven door het bloed van Zijn eigen [Zoon]” (Hd 20:28).

Copyright information for DutKingComments