Daniel 9:20-23

Het antwoord komt

Daniël doet de ervaring op dat God verhoort, terwijl hij nog spreekt en bidt (Js 65:24; Js 30:19b). Dat Daniël ”sprak en bad”, lijkt erop te wijzen dat hij hardop heeft gebeden. Sprekend biddend is hij bezig belijdenis te doen van “mijn zonde”. Dit is wel heel persoonlijk. Hij heeft zichzelf er steeds bij betrokken door te spreken over ‘wij’ en ‘ons’. Maar nu zegt hij “mijn”.

We lezen van Daniël geen enkele zondige daad of een verkeerd woord. Toch is ook hij een mens van wie geldt wat Salomo zegt in zijn gebed: “Er is immers geen mens die niet zondigt” (1Kn 8:46). Gelovigen die het meest toegewijd aan de Heer leven, zijn zich het meest bewust van hun eigen zonden en tekorten. Daniël is zich er ook ten volle van bewust dat hij een is met het zondigende volk, dat hij “mijn volk Israël” noemt. Hij weet dat hij niet beter is dan zij.

Nadat hij eerder heeft gesproken over het neerwerpen van de smeekbeden voor God, spreekt hij nu over het uitstorten van zijn smeekbede voor het aangezicht van de HEERE, zijn God. Hij weet zich in Gods tegenwoordigheid. Dat bepaalt hem direct bij “de heilige berg van mijn God”. Die berg waar de stad van God en het huis van God zijn, is de aanleiding van zijn smeekbede. Hij houdt het persoonlijk door nog eens te spreken over “mijn God”. We zullen alleen in Gods gevoelens over Zijn woonplaats kunnen delen, als wij een dergelijke persoonlijke en diepgaande relatie met God hebben. Als we naar Gods gemeente kijken met Zijn ogen en als we Gods hart daarover kennen vanuit Zijn Woord, zal ons gebed voor Gods gemeente meer en meer gaan lijken op dat van Daniël voor Gods volk van toen.

In Dn 9:21 wordt nog een keer gezegd dat Daniël nog bezig is zijn gebed uit te spreken, waaraan nu wordt toegevoegd dat dit het moment is dat hij bezoek krijgt. Dat onderstreept de waarde van zijn gebed voor God. Dit gebed is een gebed naar Zijn wil. God is er snel bij om dat gebed te beantwoorden.

Ook het tijdstip waarop het antwoord komt, is veelzeggend en belangwekkend. Het is “omstreeks de tijd van het avondoffer”, dat wil zeggen de tijd waarop in Jeruzalem het dagelijkse brandoffer werd gebracht. Dat gebeurt op dat moment niet letterlijk, want er is geen tempel en geen tempeldienst meer. Maar het geloof denkt wel aan wat God toekomt en waarmee God rekening houdt. Daniël leeft erin en denkt daaraan. Voor ons geldt hetzelfde. Als God tussenbeide komt op grond van ons gebed, is dat altijd in verbinding met Zijn Zoon en Diens werk aan het kruis, waarvan de offers een afschaduwing zijn.

Er zijn enkele opmerkelijke gebeurtenissen in de Schrift verbonden aan deze “tijd van het avondoffer”. Zo is het op deze zelfde tijd dat Ezra de zonde van het volk belijdt (Ea 9:4). Het is het uur van het gebed, het uur waarop Cornelius antwoord krijgt op zijn gebed (Hd 10:3; Hd 3:1). God verhoort graag op dat uur. De aanleiding daartoe is, dat Hij op dat uur Iemand anders niet heeft verhoord. Het negende uur is het uur dat de Heer Jezus niet is verhoord ter wille van ons (Mt 27:45-46).

Daniël is zozeer in gebed, dat Gabriël hem moet aanraken om hem te laten weten dat hij er is. Gabriël had zijn aanwezigheid ook kunnen laten weten door enkele woorden te spreken. Maar het aanraken laat zien dat de engel daadwerkelijk persoonlijk bij Daniël aanwezig is. De aanraking betekent het einde van het gebed van Daniël. Voor God is het zo voldoende. Hij kent de verlangens van zijn hart.

Gabriël zegt tegen Daniël dat zodra hij is begonnen met bidden, er in de hemel een woord van God is uitgegaan. Dat woord was gericht tot Gabriël en bevatte de opdracht om naar Daniël te gaan en hem te onderwijzen en hem inzicht te geven in wat hij heeft gehoord en heeft gezien in het visioen. We zien hier hoezeer God klaarstaat om een gebed van de Zijnen te verhoren. Soms kan de verhoring enige tijd worden tegengehouden, zoals we zullen zien in het volgende hoofdstuk (Dn 10:12-14). Dat betekent niet dat de verhoring niet plaatsvindt, maar dat de verhoring wordt uitgesteld. We mogen weten dat ook dat in Gods plan past.

Het is niet voldoende dat Daniël openbaringen heeft gekregen over toekomstige dingen. Wat hij ook nodig heeft, is inzicht in de betekenis ervan. Pas dan zal hij er nut van hebben. De Heer Jezus heeft ook de Schriften geopend en Hij heeft het verstand van de discipelen geopend om de Schriften te verstaan (Lk 24:32; 45). Ook wij hebben een geopend verstand nodig, evenals een geopende Schrift. Zo zegt Paulus tegen Timotheüs: “Let wel op wat ik zeg, want de Heer zal je inzicht geven in alle dingen” (2Tm 2:7).

Als we de gedachten van God willen verstaan, moeten we ze overdenken. We moeten onze aandacht erop vestigen, ze overpeinzen en bijbelteksten met elkaar vergelijken. Dat de geopenbaarde wil van God voor ons zo vaak onbekend is en dat wij ons daarin vergissen, komt doordat er bij ons zo vaak een gebrek aan echte aandacht en oplettendheid is.

Ons verstand wordt geopend en ons wordt inzicht gegeven in de betekenis van Gods Woord als ook tegen ons gezegd kan worden dat we “zeer gewenst” zijn. Al Gods kinderen mogen weten dat zij “gewenst” zijn. Ieder kind van God mag weten dat hij in Gods gunst staat (Rm 5:1b-2). Dat is niet om wie hij in zichzelf is, maar omdat hij “begenadigd” is “in de Geliefde”, dat is de Heer Jezus (Ef 1:6). Maar er zijn kinderen van God van wie Hij zegt dat ze “zeer” gewenst zijn. Dat zijn die kinderen die ernaar verlangen in alles te handelen en te wandelen naar Zijn wil en tot Zijn eer.

Het zal duidelijk zijn dat Hij daar met een groter welgevallen naar kijkt dan naar gelovigen die ontrouw zijn. Abraham en Lot zijn beiden gelovigen. God kan echter Zijn gedachten niet aan Lot meedelen, maar dat kan Hij wel aan Abraham (Gn 18:17-19). Daniël is iemand in wie vrees voor de HEERE is en met wie de HEERE daarom vertrouwelijk kan omgaan en bekend kan maken met wat er in Hem omgaat (Ps 25:14).

Copyright information for DutKingComments