Daniel 9:24-27

De zeventig weken

De verzen waaraan we nu toe zijn, de Dn 9:24-27, zijn wel ‘het ABC’ van de profetie genoemd. Eerst een kort overzicht:

In Dn 9:24 lezen we over

1. de duur van de periode: zeventig weken,

2. over wie het gaat: uw volk en uw heilige stad, dat zijn Israël en Jeruzalem en

3. wat er in die periode gebeurt: overtreding beëindigen enzovoort.

In Dn 9:25 leren we dat het eerste en grootste deel van de zeventig weken in twee perioden uiteenvalt: zeven weken en tweeënzestig weken, dat is samen negenenzestig weken. De gebeurtenissen in deze negenenzestig weken worden beschreven. Deze weken worden afgesloten met de vermelding van een persoon: Messias, de Vorst.

In Dn 9:26 wordt gezegd dat na de tweeënzestig weken, dus in totaal na negenenzestig weken, de Messias wordt uitgeroeid. Daarop volgt de mededeling dat Jeruzalem wordt verwoest.

In Dn 9:27 worden ons de gebeurtenissen meegedeeld die in de overgebleven week, de zeventigste, plaatsvinden. We lezen daar ook over de verdeling van deze week in twee helften met de vermelding wat er halverwege de week gebeurt en wat de gevolgen daarvan zijn voor de tweede helft van die week.

De weken die in Dn 9:24 worden genoemd, zijn geen weken van zeven dagen, maar perioden van zeven jaren. De zeventig weken zijn in totaal vierhonderdnegentig jaren. Dit aantal jaren zal verstrijken voordat voor “uw volk en uw heilige stad” de volle beloofde zegen kan komen. Voordat het zover is, moeten er eerst enkele dingen gebeuren:

1. Eerst moet “de overtreding” beëindigd zijn, dat wil zeggen dat volk en stad niet meer in opstand tegen God leven, maar Hem gehoorzaam zijn.

2. Ook moeten “de zonden” verzegeld zijn, dat wil zeggen dat ze niet meer gedaan worden.

3. Voor “de ongerechtigheid” geldt dat die moet zijn verzoend. God kan aan de ongerechtigheid van Zijn volk alleen voorbijgaan als er verzoening voor is gedaan.

Deze gebeurtenissen zijn negatief, ze hebben te maken met wat moet ophouden en worden weggedaan omdat het voor God niet kan bestaan. De volgende gebeurtenissen zijn positief. Daarin zien we Gods werk ten gunste van Zijn volk en Zijn heilige stad.

1. Hij zal “een eeuwige gerechtigheid” tot stand brengen. Dat wijst op het vrederijk, onder de regering van de Messias.

2. Het verzegelen van “visioen en profeet” betekent het onveranderlijk vastleggen van wat door en namens God in het visioen is getoond en door de profeet is gezegd. Zowel visioen als profeet draagt in zijn vervulling het stempel van Gods werk.

3. De laatste gebeurtenis is het zalven van “de Heiligheid van heiligheden”. Waar dat betrekking op heeft, is niet direct duidelijk. Er zijn verschillende mogelijkheden geopperd. Enkele mogelijkheden zijn dat het kan slaan op het allerheiligste van de tempel of op de hele tempel of op de stad Jeruzalem of op de Heer Jezus, de Messias. Het gaat in elk geval om iets wat door een speciale wijding voor God geheiligd is en in het vrederijk een speciale plaats zal hebben, tot meerdere glorie van God.

Zeven weken en tweeënzestig weken

Nu krijgt Daniël – en krijgen wij – te horen wanneer we moeten beginnen met de telling van de zeventig weken, dat is de periode van vierhonderdnegentig jaar. Dat moeten we “weten en begrijpen”, want anders zullen we de betekenis missen. De telling moet beginnen op “[de tijd dat] het woord uitgaat om te laten terugkeren en om Jeruzalem te herbouwen”. Dit kan niet slaan op wat Kores heeft bevolen, want hij heeft geen bevel gegeven Jeruzalem te herbouwen, maar om de tempel te herbouwen (Ea 1:2). Pas honderd jaar later is de toestemming gekomen om de stad te herbouwen en daarover gaat het in dit vers. Arthasasta is de koning die Nehemia de toestemming geeft om de stad weer op te bouwen, in het twintigste jaar van zijn regering (Ne 2:1), dat is het jaar 445 v.Chr. Dan beginnen de vierhonderdnegentig jaar.

Dan wordt er een tussengebeurtenis gegeven en wel de komst van de Messias. Als Hij is gekomen, zijn er negenenzestig weken verstreken. Deze periode van negenenzestig weken wordt onderverdeeld in een periode van zeven weken en een periode van tweeënzestig weken. De eerste periode, die van zeven weken, dat is negenenveertig jaar, is de periode waarin het herstel van Jeruzalem plaatsvindt. Aan deze periode wordt in één adem de tweede periode van tweeënzestig weken gekoppeld. Het einde van die beide perioden – die van zeven weken (= negenenveertig jaar) en die van tweeënzestig weken (= vierhonderdvierendertig jaar), dat is samen vierhonderddrieëntachtig jaar – wordt verbonden met een persoon: “tot op Messias, de Vorst”.

Van deze tijd wordt een bepaald kenmerk gegeven: “Plein en gracht zullen opnieuw gebouwd worden, maar [wel] in benauwde tijden.” Dat laat zien dat Jeruzalem wel is herbouwd, maar dat het in die vierhonderddrieëntachtig jaar (negenenzestig jaarweken) steeds onder druk van vreemde volken staat.

De Messias wordt uitgeroeid

Het einde van de periode van in totaal negenenzestig weken wordt behalve aan de Persoon van de Messias ook verbonden aan een gebeurtenis. Deze gebeurtenis is het uitroeien van de Messias. “En na de tweeënzestig weken zal de Messias worden uitgeroeid, maar het zal niet voor Hemzelf zijn.” Zoals we aan het aantal verstreken weken kunnen zien, zijn er, sinds Nehemia Jeruzalem begon te herbouwen, op het moment van het uitroeien van de Messias vierhonderddrieëntachtig jaren verlopen.

Dan zijn we in de geschiedenis terechtgekomen in de tijd van de omwandeling van de Heer Jezus op aarde. Hij is die ‘Messias’ of ‘Gezalfde’. Hij komt om de laatste week te vervullen en zo de periode van zeventig jaarweken vol te maken en het vrederijk te vestigen. Maar wat gebeurt er? Zijn volk verwerpt en vermoordt Hem. Hij wordt onschuldig – ‘terwijl er niets tegen Hem is’, zoals ook kan worden vertaald – ter dood gebracht. Tegelijk is het ook “niet voor Hemzelf”, maar voor Zijn volk, want Zijn kruisdood is de grondslag voor de vervulling van Gods plannen ten aanzien van Zijn volk.

Een eenvoudige berekening laat zien hoe nauwkeurig Gods Woord is. De jaren in de Bijbel zijn jaren van 360 dagen. De periode van 483 jaren zijn 483 x 360 = 173.880 dagen. Dat betekent dat we, gerekend vanaf de datum van het bevel tot herbouwen van de stad, uitkomen op de intocht van de Heer Jezus in Jeruzalem, de zondag vóór de vrijdag waarop Hij de kruisdood zal sterven. [Voor een exacte berekening zie ‘Jeruzalem, obstakel voor de wereldvrede’ van Roger Liebi, blz. 34-48.]

Zo eindigen de negenenzestig jaarweken. Doordat het volk zijn Messias verwerpt, kan die ene laatste, zeventigste, jaarweek niet direct aansluiten op de negenenzestig al verlopen jaarweken en kan het vrederijk niet worden gevestigd. Zijn daarmee de plannen van God tenietgedaan? Nee, het wil zeggen dat die zeventigste jaarweek nog moet nog komen, want de bezegeling van de profetie (Dn 9:24) betreft zeventig jaarweken en niet negenenzestig jaarweken. ‘Bezegeling’ wil zeggen dat alles, inclusief de zeventigste jaarweek, uitkomt en dat alles wordt vervuld wat in gezichten en door profeten is meegedeeld. Het betekent een uitstel van de vervulling, want dat de vervulling komt, is zeker.

Wat gebeurt er nu tussen de negenenzestigste en de zeventigste jaarweek? In die onbepaalde periode vinden belangrijke gebeurtenissen plaats. Ook daarover wordt Daniël, en worden dus ook wij, verder geïnformeerd door de engel. De negenenzestigste jaarweek sluit af met de dood van de Messias, zoals in het begin van Dn 9:26 staat. Hij wordt uitgeroeid “en zal niets hebben”, zoals het ook vertaald kan worden. Daarmee wordt gezegd dat Hij heengaat zonder dat Hij het koninkrijk heeft ontvangen waarvoor Hij gekomen was.

Dan gaat de uitleg verder en spreekt Gabriël over “een volk van een vorst, [een volk] dat komen zal”. Hij zegt ook wat dat volk zal doen: het “zal de stad en het heiligdom te gronde richten”. Ook het einde van het volk wordt door Gabriël bekendgemaakt: “Het einde ervan zal zijn in de [overstromende] vloed en tot het einde toe zal er oorlog zijn, verwoestingen [waartoe] vast besloten is.”

Hier wordt gesproken over een volk van een vorst die komen zal. Dat volk zijn de Romeinen. De Romeinse legers hebben in het jaar 70 onder aanvoering van Titus Jeruzalem verwoest, als tuchtiging van God voor de verwerping van de Messias. God geeft de stad prijs aan de volken. Daarover geeft Lukas in zijn verslag van de rede over de laatste dingen door de Heer Jezus nadere bijzonderheden (Lk 21:20-24). De Heer Jezus zegt daar: “En Jeruzalem zal door [de] volken worden vertrapt, totdat [de] tijden van [de] volken zijn vervuld” (Lk 21:24).

Als de tijden van de volken zijn vervuld, komt wat Gabriël hier noemt “het einde”. “Het einde” is de eindtijd, de wederkomst van Christus en de gebeurtenissen die daarmee verband houden. Midden in dit Dn 9:26 wordt dus een grote sprong gemaakt van de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen in het jaar 70 naar de wederkomst van Christus in de eindtijd. De verwoesting is vast besloten, zowel van Jeruzalem als van het Romeinse rijk, zowel toen als in de eindtijd. Het volk, de Romeinen, is er geweest en is aan zijn einde gekomen. Germaanse stammen hebben het rijk laten neerstorten. Europa is in vele landen uiteengevallen.

Maar de vorst van dat volk moet nog komen. Hij zal ook komen. Over hem gaat het in Dn 9:27. De gebeurtenissen van toen, in het jaar 70, zijn een voorafschaduwing van de gebeurtenissen in de eindtijd, gebeurtenissen die direct aan de vestiging van het duizendjarig vrederijk voorafgaan. De gebeurtenissen van de eindtijd zijn de gebeurtenissen van de zeventigste jaarweek. Die worden in Dn 9:27 beschreven.

De zeventigste week

Het tweede deel van Dn 9:26 geeft de overgang van de situatie in het jaar 70 naar de situatie in de eindtijd of de zeventigste jaarweek. Over die zeventigste jaarweek gaat het in Dn 9:27. In die zeventigste jaarweek is Israël weer in zijn land. Dat blijkt uit het feit dat er weer offers worden gebracht. Er is weer een tempeldienst.

De “hij” van dit vers is de vorst van het vorige vers die komen zal. Het is de heerser van het herstelde West-Romeinse rijk, het vierde wereldrijk, het verenigd Europa dat zijn macht heeft gelegd in de handen van één enkele dictator, het beest uit de zee (Dn 7:3; 7; Op 13:1-10). Hier wordt gewezen op de tijd dat het Romeinse rijk er weer is en dat Israël er weer is en dat beide rijken een heerser hebben.

Het verbond dat hij versterkt, is het verbond dat hij, de alleenheerser van het verenigde West-Europa, zal sluiten met de ongelovige massa van de Joden, de “velen”, mogelijk onder leiding van de antichrist. Van Joodse zijde uit gezien is het een verdrag met de dood (Js 28:15a; 18). De afvallige massa van de Israëlieten zal dit doen om zich te verdedigen en te beschermen tegen de hen omringende vijanden, waarvan de grootste vijand Assyrië is. Onder Assyrië kunnen we verstaan Syrië in een bondgenootschap met enkele andere Arabische staten. Assyrië is zo sterk, omdat het gesteund wordt door het machtige Russische rijk dat noordelijk van hen ligt. Dat is wat het profetische woord voorstelt en wat we in de actualiteit bevestigd zien.

“Halverwege de week” vindt er echter een dramatische verandering plaats. Die verandering luidt de vreselijkste tijd in die de aarde ooit heeft meegemaakt. Deze tijd wordt de “grote verdrukking” (Mt 24:21) genoemd en ook “een tijd van benauwdheid voor Jakob” (Jr 30:7). Deze periode zal een halve jaarweek, dat is drieënhalf jaar, duren.

In die tijd zal een ongekend lijden de mensheid treffen. Wat mensen elkaar zullen aandoen, tart elke beschrijving. Oorlogsgeweld en natuurgeweld zullen ongeremd hun slachting aanrichten. De geestelijke kwellingen waaraan de mensen worden prijsgegeven, zullen hen tot waanzin drijven. Een indrukwekkende beschrijving ervan vinden we in Openbaring 6-19. De inleidende gebeurtenis is het werpen van de duivel uit de hemel op aarde, waarbij hij weet dat hij maar weinig tijd heeft, namelijk slechts drieënhalf jaar (Op 12:9; 12b).

Zijn eerste activiteit is een einde maken aan de Joodse godsdienst, wat we zien in het verbod om te offeren. Door middel van zijn knecht, de Romeinse heerser, die daarbij door zijn bondgenoot de antichrist wordt gesteund, maakt hij een einde aan de eredienst in Jeruzalem. De Romeinse heerser en de antichrist richten hun eigen afgodische godsdienst op. De antichrist zal een afgodsbeeld van de Romeinse heerser, het beest uit de zee, oprichten in de tempel (2Th 2:3-4), waarbij we misschien moeten denken aan de voorhof van de tempel.

Dit beeld is bedoeld als bescherming tegen de vijanden. De antichrist zal hierdoor propaganda maken voor het bondgenootschap met West-Europa. Hij zal de afvallige massa van de Joden ertoe bewegen hun redding van die grote macht te verwachten als ze bedreigd worden door Assyrië en alle Arabische landen. Hij zal ervoor zorgen dat de mensen het beeld aanbidden en hij zal het zelfs laten spreken. Wie zich aan die massapsychose onttrekt en het beest niet aanbidt, zal gedood worden (Op 13:15).

God noemt het “de gruwelijke vleugel”. Een vleugel duidt op bescherming en een gruwel is een aanduiding voor een afgodsbeeld (Mt 24:15a). Maar in plaats van bescherming zal deze gruwel verwoesting over Israël brengen. Er “zal een verwoester zijn, zelfs tot aan de voleinding, die, vast besloten, uitgegoten zal worden over de verwoeste”. Het is een gruwel die tot verwoesting zal leiden, dat is het oordeel van God over de afvalligen, over de afschuwelijkste afgoderij die ooit is geschied. Deze verwoesting gebeurt met de vastbeslotenheid van God.

De verwoester is de koning van het noorden, het oude Assyrische rijk, gesteund door Rusland. Dit is het begin van de laatste wereldoorlog. De verwoester zal zich razendsnel uitstorten “over de verwoeste”, dat is over Jeruzalem. Het zal zó snel gebeuren, dat het bondgenootschap geen enkele bescherming blijkt te bieden. Jeruzalem zal worden ingenomen en de inwoners zullen verschrikkelijk lijden (Zc 14:2a).

Daarmee is de engel aan het einde gekomen van zijn onderwijzing (Dn 9:22). Het lijkt een abrupt einde, waarbij oordeel het laatste woord lijkt te zijn. Maar we moeten twee dingen bedenken. Dat de verklaring over de toekomst hier eindigt, betekent dat het niet gaat om het vervolg, maar om de uitwerking van wat is bekendgemaakt. Wat doet het mij dat ik weet hoe het zal gaan? Het andere is dat de engel al aan het begin van zijn verklaring heeft gezegd dat er een “eeuwige gerechtigheid” zal aanbreken als de zeventig weken verstreken zijn (Dn 9:24). Na de oordelen volgt het heerlijke vrederijk onder de regering van de Messias, de Vredevorst.

Copyright information for DutKingComments