Daniel 9:6

Wij hebben gezondigd

Daniël maakt zich een met het volk in hun afwijken van God en Zijn geboden door te spreken over “wij”. Hij doet belijdenis van de zonden van Gods volk. Het is opvallend dat hij zich daarin op allerlei manieren uitdrukt. Het is alsof zijn gevoelens al die woorden nodig hebben om een uitweg te krijgen voor de enorme last die zijn hart bezwaart. Hij maakt zich er niet van af met een snel, nietszeggend, algemeen ‘het spijt ons’, maar hij spreekt over “onrecht gedaan”, “goddeloos gehandeld”, “in opstand gekomen”.

De oorzaak van de ellende waarin Gods volk zich bevindt, is het afwijken van Gods geboden en bepalingen. Maar dat niet alleen. Toen het volk afweek, heeft God ook Zijn knechten, de profeten, tot Zijn volk gezonden. De boze toestand van het volk is toen des te meer gebleken. Die boze toestand was in alle geledingen van het volk aanwezig, bij koningen, vorsten, vaders, ja, heel de bevolking. Tot allen is door de profeten gesproken in de Naam van de HEERE. Maar wat zegt Daniël? “Wij hebben niet geluisterd.” Uit het verslag in 2 Kronieken weten we hoezeer de HEERE Zich heeft ingespannen het volk tot Hem te laten terugkeren, maar dat ze Zijn profeten zelfs hebben veracht en gehoond (2Kr 36:15-16).

Deze belijdenis van de zonden van het volk door Daniël heeft ook ons iets te zeggen. Wij hebben eveneens niet alleen persoonlijk met God te doen, maar ook gemeenschappelijk. Als wij onszelf christenen noemen, dan dragen wij de schuld van de oneer die christenen de Naam van Christus, naar Wiens Naam wij ons noemen, hebben aangedaan. Ook al eren wij Christus als Heer in ons persoonlijke leven, dan schamen we ons en belijden we schuld voor het onrecht dat in de Naam van Christus is gebeurd. Wij hebben schuld met alle christenen samen.

Dit geldt ook voor de geloofsgemeenschap waarvan we deel uitmaken. Er is zwakheid en ontrouw, wereldsgezindheid, vleselijkheid, wetticisme. Er is niets om ons op te beroemen, alsof we betere christenen zouden zijn als er in ‘onze’ geloofsgemeenschap bepaalde zonden niet voorkomen of door tucht worden weggedaan. Er zijn geloof en een geestelijke gezindheid voor nodig om tot een dergelijke belijdenis te komen. Die zijn er alleen als er kennis is van het eigen hart en als er besef is van de genade die ons steeds moet bewaren. Wie kan zeggen dat hij wel altijd heeft geluisterd naar Gods stem in Zijn Woord?

Copyright information for DutKingComments