Daniel 9:7

Het volk en de Heere

Nadat Daniël de zonden van “heel de bevolking van het land” (Dn 9:6) heeft beleden, rechtvaardigt hij God dat Hij het volk heeft geoordeeld (vgl. Kl 1:18). Hij is zich ervan bewust dat, wanneer verdeeldheid en verstrooiing plaatsvinden, deze kwade dingen moeten worden aangenomen uit de hand van God. Het zijn zeker ook de gevolgen van de kwade daden van de mens, maar bovenal moeten we zien dat God handelt in heilige tucht.

We zien dit bijvoorbeeld ook duidelijk bij de grote scheuring van Israël, als het volk uiteenvalt in tien stammen en twee stammen. Rehabeam was de feitelijke veroorzaker van die scheuring. Maar als hij die scheuring eigenhandig en op eigen initiatief ongedaan wil maken, zegt God: “Deze zaak is bij Mij vandaan gekomen” (2Kr 11:4). Vierhonderdvijftig jaar later erkent Daniël dit voor de situatie waarin hij zich bevindt. Hij belijdt tegenover de Heere dat Hij Zijn volk verdreven heeft naar alle landen waarin ze nu zijn.

Daniël noemt geen namen en steekt niet beschuldigend een vinger naar een bepaalde persoon uit. Hij spreekt niet over Zedekia en zijn dwaasheden. Hij verwijst ook niet naar Nebukadnezar en diens brute optreden. Hij kijkt over de mensen en de omstandigheden heen naar boven en ziet in de verdeeldheid en verstrooiing de hand van een rechtvaardige God. Zo spreekt de HEERE enige tijd later door de profeet Zacharia: “Ik heb hen echter met een storm weggeblazen naar alle heidenvolken, die zij niet kenden” (Zc 7:14a).

En nog weer wat later herinnert Nehemia in zijn gebed aan de woorden van de HEERE, Die door Mozes heeft gezegd: “[Als] u ontrouw bent, zal Ik u overal onder de volken verspreiden” (Ne 1:7-8). We lezen niet dat deze mannen spreken over een ‘toestaan’ van de verstrooiing. Ze zeggen duidelijk dat Gód het volk heeft weggedreven en dit kwaad over hen heeft gebracht.

Tegenover het rechtvaardigen van God in Zijn handelen met hen spreekt Daniël over de schaamte op het gezicht van het volk. God heeft niet anders gedaan dan Hij heeft gezegd dat Hij zou doen als het volk ontrouw zou zijn. Het volk is ontrouw geworden, en het enige wat hun past, is schaamte vanwege hun zonden die zij tegen God hebben bedreven. Het enige waarop Daniël nog een beroep kan doen, is Gods barmhartigheid, want daarvan zijn ze afhankelijk.

Hij kent God als de rechtvaardige God, maar ook als de God “vol barmhartigheid en menigvuldige vergeving”. Dit is een prachtige uitdrukking, die overvloeit van hoop en vertrouwen. Er is niet een klein beetje barmhartigheid in God, nee, Hij is er vol van. Er is niet behoefte aan beetje vergeving voor een enkele zonde, nee, bij God is menigvuldige vergeving voor een veelheid aan zonden. God “vergeeft veelvuldig” (Js 55:7) en is “mild om te vergeven” (Ps 86:5). Nehemia kende God ook zo: “Maar U bent een God [Die] menigvuldig vergeeft” (Ne 9:17). Hieraan klemt Daniël zich vast als enige mogelijkheid, want de realiteit is dat “wij tegen Hem in opstand zijn gekomen”, waardoor elk recht op zegen is verdwenen.

Copyright information for DutKingComments