Deuteronomy 10:12

De HEERE liefhebben en dienen

Na het betonen van genade op grond van de voorbede van de middelaar volgt “nu dan” als een antwoord op al die genade. Het is een samenvatting van wat in de volgende verzen uitvoeriger naar voren wordt gebracht. De Godvrezende gelovige vraagt: “Wat zal ik de HEERE vergelden [voor] al Zijn weldaden, die [Hij] mij [bewees]?” (Ps 116:12). Als ons uit het voorgaande duidelijk is geworden dat God met de oude mens heeft afgerekend en wat Hij daar voor nieuws voor in de plaats heeft gegeven, wat mag Hij dan van ons verwachten? Is dat niet dat wij Hem zullen vrezen, in Zijn wegen wandelen, Hem liefhebben en dienen?

Het gaat hier verder dan in Deuteronomium 6 waar de aansporing om Hem lief te hebben ook staat (Dt 6:5). Na Deuteronomium 6 hebben we meer gehoord en geleerd over onszelf en over God. Dat zal ons verlangen groter maken om tot Zijn eer te leven. “Zijn geboden zijn niet zwaar” (1Jh 5:3), want we hebben de nieuwe natuur, het nieuwe leven, dat is de Heer Jezus. Zoals het voor Hem een vreugde is geweest op aarde de geboden van de Vader te volbrengen (Jh 4:34; Jh 8:29; Jh 15:10), zo is het dat ook voor het nieuwe leven dat ieder kind van God bezit. De Heilige Geest is de kracht van het nieuwe leven, Hij werkt in het nieuwe leven, zodat het zich uit. Als we door de Geest leven, zal het ons welgaan.

Hier en in de volgende verzen draait alles om de liefde. In Dt 10:12 is sprake van onze liefde voor God en in Dt 10:15 van Gods liefde voor ons. In de Dt 10:18-19 wordt nog de liefde tot de vreemdeling genoemd.

Copyright information for DutKingComments