Deuteronomy 14:1

Verboden rouwgebruiken

In Dt 14:1 worden de leden van Gods volk afzonderlijk aangesproken in hun bevoorrechte positie. Het Hebreeuwse woord voor ‘kinderen’ wordt meestal vertaald met ‘zonen’, zodat we ook kunnen lezen: “U bent zonen van de HEERE, uw God.” Dit betekent niet dat zij ook allemaal wedergeboren zijn. Er is een groot verschil tussen het zoonschap van Israël en dat van de leden van de gemeente. Ieder die als Israëliet geboren is, hoort bij dit volk en wordt als zodanig aangesproken. Tot de gemeente kan iemand alleen behoren door bekering en wedergeboorte. Bij de toepassing van het zoonschap van Israël op het zoonschap van de leden van de gemeente is het belangrijk dat te bedenken.

De kenmerken van de zonen worden in Deuteronomium 12-16 gezien. Zonen staan in verbinding met de plaats waar God woont. Bij zulke zonen mag niets zijn wat ontsiert, maar ze mogen tot een welgevallen voor de Vader zijn. Het land is voor de zonen, de zonen zijn voor Hem. Wat dé Zoon kenmerkt, mag ook de zonen kenmerken. Daarom volgen aanwijzingen over het eten van rein voedsel.

Over Israël wordt drie keer gesproken in verbinding met zoonschap, dat ook van hen is (Rm 9:4):

1. Eerst als het volk nog in Egypte is (Ex 4:22-23). In Exodus 4 spreekt God over Israël als “Mijn zoon”. Dat ziet op Zijn voornemen voor het volk als geheel. Hoewel het volk in slavernij is, heeft God hen tot het zoonschap bestemd.

2. De tweede keer is in de woestijn, waar God Zijn zonen opvoedt, hen in Zijn oefenschool tot zonen vormt (Dt 8:5). Daar is het in vergelijkende zin. Hij tuchtigt Zijn zonen, zodat zij uit hun leven wegdoen wat niet welgevallig is voor Hem, opdat zij een welgevallen en vreugde voor Hem zullen zijn.

3. De derde keer, hier, staat het zoonschap in verbinding met het land. God wil dat zij een heilig volk voor Hem zullen zijn, want Hij heeft hen tot Zijn eigen volk uitgekozen.

Zo zijn wij zonen voor God, Hij heeft ons voor Zichzelf uitverkoren (Ef 1:5). De Heer Jezus is dé Zoon en wij mogen gaan lijken op Hem. Daarom

1. heeft Hij ons uit Egypte gehaald, dat wil zeggen verlost uit de wereld;

2. tuchtigt Hij ons in de woestijn ofwel in de omstandigheden van het leven van alle dag;

3. heeft Hij ons geplaatst in het land, dat is voor ons de hemelse gewesten.

Bij een dergelijke bevoorrechte positie passen geen heidense rouwgebruiken. Dat betekent dat ook de manier waarop zonen met de dood omgaan, volledig anders is dan de manier waarop de wereld daarmee omgaat (vgl. 1Th 4:13). De heidenen om hen heen ontsieren hun lichaam door er inkervingen in te maken of tatoeages op aan te brengen (Lv 19:28; Jr 16:6). Aan zulke rouwgebruiken is afgoderij verbonden. Het zijn tekenen van toewijding aan onreine wezens die door de heidenen worden aanbeden.

Het overnemen van zulke gebruiken ontsiert de ‘zonen’ en doet God oneer aan. Hij heeft hen immers geheiligd, hen afgezonderd van alle volken van de wereld, en voor Zichzelf bestemd om Zijn eigen volk te zijn.

Copyright information for DutKingComments