Deuteronomy 14:3-21

Niets eten wat een gruwel is

De uiterlijke ontsiering is het gevolg van het tot zich nemen van verkeerd voedsel. Daarom volgt nu het gebod niets te eten wat een gruwel is. Omdat zonen er zijn voor God, wil Hij dat zij het juiste voedsel eten, voedsel dat hun karakter verder vormt als zonen naar het beeld van de Zoon. Niets bij hen mag herinneren aan de volken.

Landdieren als voedsel

Zoonschap is een zaak die elke dag in praktijk moet worden gebracht. Zonen hebben niet te maken met regels, met wat mag en wat niet mag. Zonen zullen zich steeds afvragen hoe ze zoveel mogelijk een vreugde kunnen zijn voor het hart van de Vader. Daarom zullen ze er goed op toezien wat ze eten. Eten bouwt ons lichaam op, voegt bouwstenen toe. Ons lichaam wordt gevormd door datgene waarmee we ons voeden. Gezond voedsel heeft een gezonde uitwerking op ons lichaam.

Wat voor ons lichaam geldt, geldt ook voor onze geest. Waarmee wij ons geestelijk voeden, wat we lezen, waar we naar kijken, vormt ons geestelijk leven. We zullen in ons karakter de kenmerken aannemen van het voedsel dat we eten. Het is dan ook van belang onderscheid te maken tussen rein en onrein voedsel.

In Leviticus 11 worden alleen de onreine dieren bij name genoemd en wordt de boodschap gericht tot Mozes en Aäron. In Deuteronomium komen de priesters nauwelijks voor. Het is een boek dat zich richt tot een volk van zonen. Dan worden de reine dieren genoemd om de zonen de kenmerken ervan te geven. De reine dieren zijn vaak een type van de Heer Jezus. Zonen voeden zich met Hem. Hij geeft daardoor hun leven vorm en gestalte. De Heer Jezus wordt zichtbaar in hen.

Het eerstgenoemde dier, “het rund”, is een beeld van de constantheid en kracht in het dienen. Het rund gaat volhardend door. Dat zien we in het leven van de Heer Jezus. Het is ook het grootste dier dat als brandoffer kan worden gebracht (Lv 1:3), maar hier is het voedsel voor ons. Wij moeten ook standvastig zijn, onwankelbaar voortgaan in het werk van de Heer (1Ko 15:58). Zoals Hij gestaag is voortgegaan, gaan wij dan gestaag voort.

In “het schaap” zien we weer andere kenmerken. Een schaap spreekt van geduldig en lankmoedig door het lijden heen gaan. In 1 Petrus 2 worden die kenmerken ons tot voorbeeld gegeven (1Pt 2:23). Als wij ons zo met Hem voeden, zullen die karaktertrekken ons gaan sieren.

“De geit” is het dier van het zondoffer. Het laat zien hoezeer de Heer Jezus aan Gods gerechtigheid ten aanzien van de zonde heeft voldaan. Als wij ons met Hem voeden als het zondoffer, zal dat bewerken dat in ons handelen Gods rechtvaardige maatstaven worden gehandhaafd. Het zal ons bewaren voor de zonde. We zullen afgezonderd van de zonde voor de gerechtigheid leven (1Pt 2:24).

Na drie tamme landdieren – die een type zijn van de Heer Jezus en geofferd kunnen worden – worden zeven dieren genoemd die in het wild leven. Het zijn reine dieren. Ze mogen niet worden geofferd, maar wel worden gegeten. Ze hebben kenmerken die aan de Heer Jezus herinneren.

Zo zien we in “het hert” het schreeuwen naar de waterstromen: “Zoals een hert schreeuwt naar de waterstromen, zo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!” (Ps 42:2). Als we ons met Hem voeden, zal dat in onze ziel een dorst, een diep verlangen, naar gemeenschap met God teweegbrengen. Niets buiten de gemeenschap met God kan aan onze diepste verlangens bevrediging geven. Bij God te zijn geeft de ziel de ware verkwikking. Dat heeft de Heer Jezus ervaren en dat kunnen wij ervaren.

“De gazel” (of ree) wordt gekenmerkt door de sierlijke en lenige gang waarmee het dier over de bergen snelt (2Sm 2:18; 1Kr 12:8). Is er bij ons iets van die sierlijke gang te zien? Bij de Heer Jezus is die er altijd, ook als Hij met het kruis op Zijn rug door de straten van Jeruzalem loopt. Door ons gedrag kunnen wij “de leer van God, onze Heiland, in alles versieren” (Tt 2:10).

Er zijn dingen die zonen van God ontsieren (Dt 14:1), maar hier hebben we de dingen die ons zullen sieren. Al deze dieren hebben gespleten hoeven en ze herkauwen. Beide kenmerken moeten aanwezig zijn. Herkauwen is niet alleen uit de Bijbel lezen, maar ook overpeinzen, studie van Gods Woord maken. Gespleten hoeven geven de wandel stabiliteit, dat we niet worden “heen en weer bewogen en rondgedreven door elke wind van leer” (Ef 4:14), maar dat we standvastig zijn in het geloof. Leer en praktijk horen bij elkaar.

Alle dieren waarbij niet beide kenmerken gevonden worden, zijn niet geschikt als voedsel voor ‘zonen’. Als slechts een van de kenmerken aanwezig is, is dat om zo te zeggen eenzijdig voedsel. Alleen de nadruk leggen op de leer is niet goed. Dat voert tot wetticisme. Bij de farizeeën is er een scheiding tussen ‘zeggen’ en ‘doen’ (Mt 23:3). De gezonde leer moet voeren tot een gezonde praktijk. Als alleen de nadruk wordt gelegd op de praktijk, is het ook niet goed. Hoe kan er een goede praktijk zijn zonder gedegen onderwijs?

Waterdieren als voedsel

Bij de tweede groep dieren, de dieren in het water, gaat het om het element waarin zij zich bevinden. Het water omgeeft hen van alle kanten. Dan komt het erop aan dat er een goede bescherming is. De schubben zijn een pantser, ze vormen een scheiding tussen het dier en de omgeving waarin het zich bevindt. Ook moeten er vinnen zijn voor de voortbeweging, om de rechte koers naar Gods gedachten te gaan.

Lot is iemand die wel schubben had. Hij heeft niet met het kwaad meegedaan. Maar hij had geen vinnen. Hij heeft het kwaad niet kunnen weerstaan of ontvluchten. Jozef is daarvan het tegenovergestelde. Hij leefde in een verdorven omgeving. Toen de verzoeking kwam, wist hij te vluchten voor het kwaad.

Gevleugelde dieren als voedsel

Vogels spreken van de geestenwereld. De reine vogels spreken van wat uit God is. De lijst begint ermee en eindigt ermee. Reine vogels wijzen vaak op de Heer Jezus als de Mens uit de hemel, Zijn oorsprong. De onreine vogels spreken van wat demonisch is, wat uit de duivel is (Op 18:2; Js 13:21; Js 34:10-11; Jr 50:39).

We worden opgeroepen ons alleen bezig te houden met dingen waar een goede geestelijke invloed van uitgaat. De opdracht om de geesten te beproeven (1Jh 4:1) wordt aan iedere zoon gegeven. De capaciteit daartoe is hem gegeven. De baby’s in het geloof kunnen de antichristen herkennen omdat zij “[de] zalving vanwege de Heilige” hebben (1Jh 2:20). Iedere gelovige kan de stem van de vreemde onderkennen omdat hij de stem van de goede Herder kent (Jh 10:27).

Hier worden alleen de onreine vogels genoemd. Sommige vogels zijn roofvogels, andere vogels zijn nachtvogels, weer andere zijn aasvogels. De duivel is altijd uit op het verderf van de zonen. Als hij hun niet het zoonschap kan ontnemen, dan zal hij wel proberen het karakter eraan te ontnemen door het aanbieden van mengvormen van christen-zijn.

Hoe om te gaan met een dood dier

Een kadaver mag wel aan de vreemde worden gegeven of verkocht, maar een zoon van God mag het niet eten. Het vlees van een dood dier kan prima vlees zijn en hij kan een ander er een plezier mee doen, maar de normen van zonen liggen hoger. Bij een kadaver gaat het om iets wat vanzelf is gestorven. Er is geen inspanning voor nodig, er hoeft niet te worden nagedacht. Het gaat niet om een geslacht dier. Een zoon houdt zich bezig met het dier, hij kiest het uit. Hij houdt zich ook bezig met het slachten en de dood.

Als het in de wereld mode is dat vrouwen lang haar dragen, is dat op zichzelf in overeenstemming met de Bijbel. Maar de mode is geen norm voor hen die deelhebben aan het zoonschap. De werkelijke betekenis van wat we doen, ligt in het hart. Het gaat om het motief waaruit iets gedaan wordt. Doen we het omdat de mensen in de wereld het beter vinden of omdat God het wil. De norm is hoe ik de Vader zoveel mogelijk tot een welgevallen kan zijn.

Het voorschrift om het bokje niet te koken in de melk van zijn moeder komt nog twee keer in precies dezelfde bewoordingen voor (Ex 23:19; Ex 34:26). Melk is voor het leven voor dat bokje. Wat voor het leven van het bokje is, mag niet gebruikt worden in verbinding met zijn dood. Dat is tegennatuurlijk.

God bekommert zich om de natuur. Hij wil niet dat er tegennatuurlijke dingen gebeuren. Hij wil dat zonen handhaven wat Hij in de schepping, in de natuur heeft ingesteld, zoals huwelijk, gezin en werk. Hierover lezen we vooral in die brieven die ons het hoogste christelijke standpunt laten zien: de brief aan de Efeziërs en de brief aan de Kolossenzen. In de natuur kunnen we, als we er nog oog voor hebben, objectief onderwijs ontvangen van Gods bedoelingen (1Ko 11:14). Ook dit hoort bij de vorming van de karaktertrekken van God in Zijn zonen.

Copyright information for DutKingComments