Deuteronomy 16:21-22

Niets naast en in de plaats van God

Het eerste waar de rechters mee te maken zullen krijgen, is het vertrappen van de rechten van God (Dt 16:21). Dat komt in het gedeelte van Deuteronomium 16:21 tot Deuteronomium 17:7 aan de orde. De rechten van God komen altijd op de eerste plaats, voordat het gaat om de broeder die tekort wordt gedaan. Als Gods rechten worden vertrapt, heeft dat zijn gevolgen voor de verhoudingen binnen Gods volk, tussen de leden ervan onderling; dan worden ook de rechten van de naaste vertrapt.

Onreine praktijken in de aanbidding moeten door de rechter veroordeeld worden. Het betekent ook dat een rechter hier zelf niet in te veroordelen moet zijn. Een rechter die in zijn leven vormen van aanbidding gebruikt die hun oorsprong in de wereld hebben, is niet geschikt om rechter te zijn. Hij moet het recht van God hierin kennen en handhaven.

Naast de vorm is ook de inhoud van wezenlijk belang (Dt 16:22). Er mag alleen aan God geofferd worden en niet aan onszelf. In de aanbidding mag geen enkele gedachte aan onze eigen belangrijkheid zijn. Er mag op geen enkele wijze eer worden gebracht aan onszelf. Dat kan gebeuren als we vinden dat onze bijdrage toch wel heel fraai is, bijvoorbeeld in de gebruikte woorden of bewoordingen, of het lied dat we hebben opgegeven. Als Gods Geest ons leidt, zal alles alleen tot eer van de Heer Jezus zijn. Als we door het vlees worden geleid, zal het tot onze eigen verheerlijking zijn. Dit laatste is hatelijk voor God, dat “haat de HEERE, uw God”.

Gods voorschriften voor het offer moeten de zorg van de rechter zijn. In geestelijke zin gaat het om kennis van de Heer Jezus en Zijn werk. Aan de heerlijkheid en volmaaktheid van Zijn persoon mag niet tekort worden gedaan. Een rechter deelt in de waardering die God voor het offer van Zijn Zoon heeft. Hij waakt erover dat het alleen om de Heer Jezus gaat en dat alle eer voor het werk dat Hij heeft volbracht alleen aan God wordt gebracht.

In de Dt 16:21-22 zien we de zorg voor het altaar van de HEERE, dat is voor ons de tafel van de Heer. Aan de dienst aan de tafel van de Heer mogen we geen elementen toevoegen die er niet thuishoren, we mogen er niets naast plaatsen. Dit geldt het meest voor broeders die zich uiten. De vraag is: wat brengen wij de offerdienst binnen? Het mag niets zijn wat aantrekkelijk is voor het vlees. Het mag ook zeker niets zijn wat tot verheerlijking is van onszelf. Als we met deze dingen geen rekening houden, verachten we de Heer Jezus in Zijn rechten.

Copyright information for DutKingComments