Deuteronomy 17:7

Straf op afgoderij

In Deuteronomium 13 gaat het om hen die anderen tot afgoderij willen verleiden (Dt 13:1-18). In deze verzen gaat het om hen die verleid zijn. Als de beschuldiging komt dat iemand tot het bedrijven van afgoderij is verleid, moet er eerst onderzoek plaatsvinden. Zo gebeurt het ook in Mattheüs 18 in het geval iemand van zonde wordt beschuldigd. Pas nadat er twee of drie getuigen zijn, kan er recht worden gesproken (Mt 18:16; Nm 35:30).

Als iemand ziet dat een ander zondigt, moet hij daarover niet met anderen spreken, maar daarover zelf eerst met de persoon in kwestie spreken. Als ik de enige ben die iets kwaads van iemand weet, mag ik daarover niet met anderen spreken. Er mag geen zaak in de gemeente komen als we niet eerst zelf met de broeder hebben gesproken en daarna nog met getuigen bij hem geweest zijn.

Als de aanklacht gegrond is, zal de hand van de getuigen het eerst tegen hem zijn. Dat geeft de getuigen een grote verantwoordelijkheid en maant tot grote voorzichtigheid bij het stellen van een aanklacht over kwaad. Dit voorschrift zal er dan ook voor zorgen dat de getuigen uiterst zeker van hun zaak en van de ernst van de begane misdaad zullen zijn.

Als de hand van de getuigen zich tegen de boosdoener keert, is daarmee in feite het doodvonnis voltrokken. In Dt 17:7 staat dat zij “zich tegen hem [keren] om hem te doden”. Daarna moet de hand van heel het volk tegen hem zijn. Op die manier maken zij duidelijk dat zij zich aansluiten bij de getuigen en hun getuigenis bekrachtigen. Zo moet het boze uit de gemeente worden weggedaan. Het boze (of: de boze) mag geen plaats hebben in het volk van God. Dat geldt zowel voor Israël toen als voor de gemeente nu.

Voordat de gemeente tot een besluit komt naar aanleiding van een zaak die tot haar is gebracht, moet de persoon die dat doet zelf wel overtuigd zijn van die zaak. Als een zaak voor de gemeente wordt gebracht, is dat nog niet hetzelfde als een besluit van de gemeente. De gemeente moet nog tot een oordeel, tot een beslissing komen. Dit stadium komt overeen met wat we vervolgens in Mattheüs 18 lezen (Mt 18:17). Dat wil zeggen dat de individuele gelovige iemand als een heiden en tollenaar moet zien, nog voordat de gemeente zo iemand als een boze wegdoet.

Omgekeerd is dit ook van toepassing op het voorstel van een broeder of zuster om een voor anderen onbekende gelovige te ontvangen aan de tafel van de Heer. De broeder of zuster moet zelf overtuigd zijn van de juistheid van het voorstel. Als door twee of drie getuigen de juistheid van dit voorstel voor de gemeente duidelijk is, zal de gemeente zo iemand ontvangen aan de tafel van de Heer.

Copyright information for DutKingComments