Deuteronomy 18:2

Inleiding

Op de wet voor de koning in het vorige hoofdstuk (Dt 17:17-20) volgt in dit hoofdstuk een wet voor de priesters en de aankondiging van de profeet. Bij de drie ambten koning, priester en profeet mogen we denken aan de Heer Jezus. Hij is de ware Koning, Priester en Profeet. Een verschil tussen deze drie is dat een profeet geen erfopvolging kent, terwijl dat bij de koning en de priester wel het geval is.

Ze hebben ook hun betekenis voor ons, gelovigen van het Nieuwe Testament. Wat de positie betreft, is de nieuwtestamentische gelovige een koning, “een koninkrijk” (Op 1:6; Op 5:10), een priester (Op 1:6; Op 5:10; 1Pt 2:5) en een profeet, dat wil zeggen dat hij of zij een profetische dienst kan verrichten (vgl. 1Ko 11:4-5). In de praktijk geldt het echter alleen voor hen die ernaar leven.

Dat is wat in de dienst en geschiedenis van Israël in het Oude Testament wordt voorgesteld. Daar zien we niet wat we in beginsel zijn, maar hoe het beginsel van het Nieuwe Testament in de praktijk wordt uitgeleefd. Een onderscheid is nog dat in het Nieuwe Testament alle gelovigen die tot de gemeente behoren, priesters zijn, terwijl in het Oude Testament alleen de nakomelingen van Aäron priesters zijn.

Het erfdeel van de stam Levi

Er is sprake van twee soorten erfdeel. Er is een erfdeel dat Israël bezit en er is een erfdeel van God. Het erfdeel dat Israël bezit, heeft het van God als zegen gekregen. Daarvan geeft het volk aan Hem terug, zoals David zegt: “Uit Uw hand hebben wij het U gegeven” (1Kr 29:14b). Wat het volk aan God geeft, is voedsel voor God. Hij noemt het “Mijn voedsel” (Nm 28:2). Dat is tevens ook het voedsel van de priesters. Dit voedsel is eerst als zegen door God aan Zijn volk gegeven. De aanbidding die we aan God brengen, kan alleen zijn, wat wij in een vroeger stadium als voedsel tot ons hebben genomen.

Het erfdeel dat wij bezitten, is wat God in Christus aan ons geschonken heeft. Het erfdeel dat God bezit, is wat wij in Christus aan God geven. Ons erfdeel is het geheel aan geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten, dat is samengevat in: het eeuwige leven. Daarin zijn wij ingeleid in de vorige hoofdstukken. Gods deel is wat wij op onze beurt in Christus aan God geven: de vuuroffers, de tienden en de eerstelingen.

Het erfdeel van de HEERE is ook het erfdeel van de Levieten. De HEERE Zelf is hun erfdeel. Wat wij aanbieden aan God, is Zijn eigen Zoon. Wij mogen dat doen om op die manier priesterdienst uit te oefenen. Hiermee beantwoorden we tevens aan ons zoonschap, want God heeft de erfgenamen “tot [het] zoonschap voor Zichzelf bestemd” (Ef 1:5), tot Zijn eigen vreugde.

Copyright information for DutKingComments