Deuteronomy 20:1

Inleiding

In dit hoofdstuk treffen we een volk aan dat in het bezit is van het beloofde land en dat meer wil gaan veroveren (Dt 19:8). Daarmee handelt het naar Gods gedachten, want Hij wil verruiming geven. Dat is weer verbonden aan de verantwoordelijkheid van de mens. Er komt geen verruiming als er geen strijd wordt gevoerd. Verder betreft het hier vrijwillige oorlogen, er is geen verplichting. Daarom worden er ook enkele vrijstellingen gegeven. Ook wordt iemand die bang is in de gelegenheid gesteld naar huis te gaan. Er zijn andere oorlogen waartoe God bevel geeft en waaraan niemand zich mag onttrekken, zoals tegen de Kanaänieten.

We kunnen dit toepassen op de plaatselijke gemeente. We mogen ons afvragen hoeveel gelovigen er de laatste jaren aan de plaatselijke gemeente zijn toegevoegd. Is het gebied verruimd? Het heeft te maken met onze geestelijke kracht, waardoor we kunnen laten zien wat de gemeente is naar Gods gedachten. Als er werkelijk verlangen is om dat waar te maken, kan dat anderen winnen.

Het verdedigen van de waarheid is niet alleen defensief, maar ook offensief. We kunnen zielen winnen door het evangelie en hen brengen op de plaats die God uitgekozen heeft om Zijn Naam daar te laten wonen. In nieuwtestamentische taal is dat het brengen van hen die de Heer Jezus hebben aangenomen naar de plaatselijke gemeente, waarvan de Heer Jezus heeft gezegd: “Daar ben Ik in hun midden” (Mt 18:20).

Bemoediging door de priester

Met het oog op de strijd spreekt eerst de priester het volk toe. In Dt 20:5 doen de “beambten” of de opzieners dat. De priester spreekt het volk moed in. Hij wijst op de HEERE, hun God, Die meegaat (Js 41:10) om voor hen te strijden en hun de overwinning te geven. Om te weten wat het betekent dat de HEERE met hen meegaat, herinnert Mozes het volk aan de verlossing uit Egypte. De priester die moed inspreekt, is een beeld van de Heer Jezus. Hij bemoedigt door Zijn woord (Jh 16:33) en door Zijn voorbede (Lk 22:32; Hb 7:25).

De vijand toont zich in zijn macht en kracht en probeert daardoor Gods volk te imponeren en af te schrikken. Paarden en wagens vormen in hoofdzaak de legermacht van de vijandige volken waarmee Israël te maken heeft (Jz 17:16; Ri 4:3; 1Sm 13:5; 2Sm 8:4; 1Kr 18:4; 1Kr 19:18). Omdat Israël geneigd is om onder de indruk te raken van die tentoonspreiding van macht, geeft de priester een viervoudige aansporing om tegenover de vijand

1. niet week van hart te worden,

2. niet te vrezen,

3. niet te beven en

4. niet terug te schrikken.

De reden ervoor is de aanwezigheid van de HEERE. Met de Heer erbij hoeven ook wij niet bang te zijn voor de grootste en machtigste vijand (2Kr 32:7), want hij is bij voorbaat een verslagen vijand. Zonder de Heer erbij verliezen we van de meest onaanzienlijke vijand.

Gelovigen die ons als ware priesters, dat wil zeggen vanuit Gods tegenwoordigheid, aanmoedigen, zijn dringend nodig. Er is geen behoefte aan gelovigen die ons een bepaalde strategie of tactiek, vaak ontleend aan het model van de wereld, willen opdringen. Het evangelie en de waarheid van God zijn geen artikelen die via managementtechnieken aan de man moeten worden gebracht. Gelovigen die met deze middelen werken, verkeren meer in de tegenwoordigheid van de wereld en staan onder invloed van het denken dat daar heerst, dan in de tegenwoordigheid van de Heer en onder invloed van Zijn denken.

Copyright information for DutKingComments