Deuteronomy 21:6

Inleiding

Dit is een bijzonder hoofdstuk, dat ook een geheel vormt in de vijf delen waaruit het bestaat. We vinden hierin de heiligheid van het leven en de persoonlijke rechten, bezien vanuit allerlei gezichtspunten. Tevens ontdekken we een mooi overzicht van de plannen van God met Zijn volk. Ook zijn er geestelijke toepassingen te maken.

Verzoening van onschuldig bloed

Het gaat hier om iemand die een gewelddadige dood is gestorven, terwijl de dader niet bekend is. De plaats van het misdrijf is het open veld, niet een stad. De eerste moord in de geschiedenis van de mensheid gebeurt ook in het open veld (Gn 4:8). Als er geen dader bekend is, gaat in de maatschappij normaal gesproken iedereen vrijuit. Voor God is dat niet zo. Het staat voor Hem vast dat er schuld is en tot dat besef moet het volk komen. Een van hen is een moordenaar. Het volk moet die schuld leren zien als hun schuld.

Het bloed dat is vergoten, is onschuldig bloed (Dt 21:9-10) in die zin dat men niet weet wie de dader is. Toch is er sprake van schuld omdat het in het midden van het volk is gebeurd. Het hele land wordt erbij betrokken (Dt 21:1; 8). Om de schuld van het land te verzoenen (Dt 21:8) moet er een offer worden gebracht. God voorziet in een middel waardoor de algemene schuld van volk en land wordt weggedaan. Zolang misdaad niet is gestraft, is er niet voldaan aan de gerechtigheid. Als de dader niet achterhaald kan worden, moet de schuld die op het land en het volk rust op een andere manier worden weggenomen. De algemene schuld door de daad van de enkeling zien we ook in Jozua 7 (Jz 7:1; vgl. 2Sm 21:1-2).

In Deuteronomium 19 is een voorziening getroffen bij doodslag waarbij de doodslager bekend is (Dt 19:1-13). In dit hoofdstuk wordt een voorziening getroffen ingeval de moordenaar niet bekend is. Om verzoening te bewerken voor het vergoten bloed moet een jonge koe de nek worden gebroken door de oudsten en moeten deze oudsten hun handen wassen boven de jonge koe. Tijdens dit wassen van de handen moeten de oudsten als vertegenwoordigers van het volk verklaren dat zij onschuldig zijn aan dit vergoten bloed. Vervolgens moeten zij de HEERE vragen Zijn verloste volk onschuldig te houden.

Van een verzoening in de gebruikelijke betekenis van het woord is hier geen sprake. Met het bloed van de jonge koe gebeurt niets. Het is eerder een verzoening door gerechtigheid. De jonge koe sterft in plaats van de onbekende moordenaar waardoor het land gereinigd wordt van schuld (vgl. Nm 35:33).

De profetische toepassing is wat straks met Israël zal gebeuren. Israël zal zien dat het schuldig staat aan de dood van de Heer Jezus (Zc 12:10). Niet degenen die dan leven, hebben Hem letterlijk gedood. In letterlijke zin zijn zij onschuldig, maar als volk staan ze schuldig aan het bloed. Zo staat het volk, vertegenwoordigd in de oudsten, in het dal: persoonlijk onschuldig, maar schuldig als geheel. Dat het in een dal moet gebeuren, wijst symbolisch op verootmoediging over wat in hun midden heeft plaatsgevonden.

De jonge koe wordt gebracht naar “een beek waar altijd water stroomt, waar niet gewerkt of gezaaid is”. De steeds stromende beek spreekt van de nooit aflatende genade van God. Dat er niet gewerkt of gezaaid is, wijst op de afwezigheid van enig werk van een mens of enige inspanning van de mens met de hoop op een toekomstig resultaat. Het werk dat God doet tot verzoening, is uitsluitend het gevolg van Zijn genade zonder enige inbreng van de mens.

Het opleggen van de handen ziet op de vereenzelviging met de moordenaar die in hun midden aanwezig is, hoewel deze onbekend is. Op grond van het offer wordt het volk bevrijd van de schuld die op hen rust. Het oordeel treft de jonge koe en niet het als geheel schuldige volk. Zij wassen hun handen als blijk van vereenzelviging met het offer (Ps 26:6; Ps 73:13) en niet als Pilatus, die met hét Offer niets te maken wilde hebben (Mt 27:24).

Zowel de vermoorde persoon als de jonge koe stelt de Heer Jezus voor. Het vermoorden van de Heer Jezus (Hd 7:52) is het resultaat van Zijn verwerping door de mens. Het geven van Christus als middel tot verzoening is het antwoord van Gods genade. Dit is te zien op het kruis. Daar heeft de mens Christus gebracht en op hetzelfde moment geeft God Hem als verzoening.

Er is ook een toepassing op de gemeente. Kwaad dat in een plaatselijke gemeente aanwezig is, gaat het hele volk van God aan. Landsgrenzen gelden niet voor de gemeente van God. Toch houdt niet het hele volk zich ermee bezig. Dat gebeurt door de ’steden’ die er het dichtstbij liggen en dan ook niet iedereen, maar de oudsten en de rechters die het element van verantwoordelijkheid vertegenwoordigen. Het is belangrijk te weten waar de eerste geestelijke verantwoordelijkheid ligt. Er moet ‘gemeten’ worden wie de eerste verantwoordelijkheid heeft.

Iemand kan zich alleen bezighouden met kwaad als er aan de eigen handen geen schuld kleeft. Pas dan ook kan er vereenzelviging zijn in het besef dat het hele volk schuldig is. Het gaat om broeders die in geestelijke zin het dichtstbij staan, die besef hebben van de heiligheid van God. Zij kunnen zich ermee bezighouden. Het zijn broeders die als priesters gewend zijn in Gods tegenwoordigheid te verkeren. Zij houden zich niet alleen met ernstig kwaad als moord bezig, maar met “elke [zaak van] geweldpleging” (Dt 21:5). Bij zulke gelovigen is het van belang dat het priesterlijke en het rechterlijke element met elkaar in evenwicht zijn.

Copyright information for DutKingComments