‏ Deuteronomy 23:3-4

Wie niet in de gemeente mogen komen

Behalve bepaalde personen mogen ook bepaalde volken niet tot Gods volk toetreden. De Moabieten en Ammonieten hebben een zekere verbinding met Gods volk, maar hebben in de loop van hun geschiedenis hun afkeer van Gods volk bewezen. Zij weigerden Gods volk het door hen gevraagde voedsel en hebben geprobeerd Gods volk te vervloeken.

Evenals in de vorige verzen is ook in dit gedeelte sprake van een verbod tot toetreding tot het volk van God van leden van deze volken tot in de tiende generatie. Dat het gaat om een verbod voor altijd, blijkt uit de toepassing van deze wet door Nehemia (Ne 13:1). We zijn in de tijd van Nehemia meer dan tien generaties later.

God herinnert Zijn volk niet alleen aan de kwalijke behandeling van de zijde van die volken. Hij herinnert hen er ook aan dat Hij de vloek in een zegen heeft veranderd. De reden daarvoor is dat Hij hen liefheeft. Ze hebben daarom niets gemist door wat hun is geweigerd en de haatdragende benadering die ze hebben ervaren. Integendeel, God heeft hen hierdoor van Zijn liefde kunnen verzekeren.

Zo mogen ook wij kijken naar de handelwijze die sommige zogenaamde broedervolken er ten aanzien van de gelovigen soms op nahouden. Wie werkelijk bij de Heer horen, zullen te maken krijgen met de verwerping en haat van de kant van naamchristenen. Moab en Ammon zijn familie van de Israëlieten. Er is een verbinding met Gods volk. We kunnen denken aan mensen die in een gelovig gezin zijn opgegroeid, maar zich daarna hebben afgezet en zelfs hebben geprobeerd vervloeking over Gods volk te brengen.

Toch bevinden zich ook in deze volken personen die ondanks het verbod ingevoerd worden in Gods volk. Ruth, de Moabitische is daarvan een sprekend voorbeeld. Zij is een voorwerp van de genade, die haar staat verandert, zonder de heiligheid tekort te doen.

Edom en Egypte hebben nooit deel gehad aan de zegen van Gods volk. Bij Edom gaat het om nauwe natuurlijke verwanten. Bij Ammon en Moab ligt die verwantschap verder weg. Zij zijn kinderen van Lot, de neef van Abraham en daardoor familie van Jakob, de stamvader van Gods volk. Edom is een broeder naar het vlees. “Ezau, dat is Edom” (Gn 36:1), is de tweelingbroer van Jakob.

Edom is steeds de onverzoenlijke vijand van Israël. Dat is duidelijk in het boek Obadja te zien, dat volledig aan Edom en diens houding tegenover Israël is gewijd (Ob 1:1-21). De profeet laat er geen twijfel over bestaan dat Edom volledig zal worden geoordeeld. Dat is echter pas nadat Edom in zijn hele geschiedenis zijn volharding in de haat tegenover zijn broer heeft getoond. God bezegelt het lot van een mens of een volk pas als Hij alle middelen om een volk of een persoon tot inkeer te brengen, heeft geprobeerd. Als er geen enkele hoop op inkeer meer aanwezig is, voltrekt Hij Zijn rechtvaardig oordeel. Hier is het nog niet zo ver en staat de deur van genade nog voor Edom open.

Egypte stelt de mensen van de wereld voor, te midden van wie we ons bevinden. Egyptenaren kunnen binnenkomen, niet vanwege de vroegere verbinding of een vriendelijke behandeling, maar op grond van het offer van Christus, Zijn dood en opstanding. De harde behandeling die het volk in Egypte heeft moeten verduren, wordt hier niet vermeld. Er wordt alleen gedacht aan de goede dingen die hun daar ten deel zijn gevallen. We kunnen hierbij denken aan de begintijd, toen Jozef onderkoning van Egypte was (Genesis 42-50).

Kleinkinderen mogen wel toetreden tot het volk van God. Met de derde generatie wordt niet bedoeld de derde generatie na het uitvaardigen van deze wet. Er wordt gerekend vanaf de tijd dat iemand uit deze volken de ware godsdienst gaat aanhangen en de ware God gaat dienen. Hun zonen zijn de tweede generatie en hun kleinkinderen de derde generatie. De kleinkinderen krijgen deel aan de godsdienstige en sociale voorrechten van Gods volk. Ze kunnen er functies gaan bekleden en huwelijken aangaan.

Copyright information for DutKingComments