Deuteronomy 28:44

Vloek over de oogsten

De eerste bundel plagen eindigt met de dood (Dt 28:26), de tweede met de wegvoering (Dt 28:36). In Dt 28:38 begint Mozes opnieuw met een volk dat zich bevindt in het land te midden van de zegeningen die het bezit. De vloek zal vallen op elk werk dat ze ondernemen om van de zegen van het land – koren, wijn en olie – te genieten (Hg 1:9-11). God gebruikt daarvoor onder andere “de worm” en “de sprinkhaan”. Alles waarvan ze enig resultaat verwachten, zal hen vreselijk teleurstellen.

Zelfs de gedachte dat dan misschien hun nakomelingen van hun arbeid zullen kunnen genieten, wordt hun niet gegund. Hun kinderen zullen worden weggevoerd. Israël zal steeds armer worden, steeds verder wegzinken. De vreemdeling krijgt daardoor de kans zich boven Israël te verheffen. Israël zal van de gunst van de vreemdeling afhankelijk worden. Hierdoor zal het tegendeel van de Dt 28:12-13 gebeuren.

Afwijking van God en Zijn Woord levert nooit op wat ervan wordt verwacht. Integendeel, God heeft middelen die ervoor zorgen dat de verwachte opbrengst verloren gaat. Ondanks alle inspanning die geleverd wordt, zal die niet genoten worden.

Over Wie de Heer Jezus – van Wie het zaad van de akker een beeld is (Jh 12:24) – naar Gods gedachten is, wordt niets gehoord als Gods Woord wordt vervangen door een woord van mensen. Echte vreugde – waarvan de wijn spreekt (Ri 9:13) – wordt niet genoten als alleen aards plezier wordt gezocht. Het werk van de Heilige Geest – Die in de olie wordt voorgesteld (1Jh 2:20) – vindt niet plaats als van vleselijke middelen gebruik wordt gemaakt om Gods zegen te krijgen.

De nakomelingen, die we kunnen toepassen op de geestelijke voortbrengselen, zullen geen lang leven in het land van God beschoren zijn. De geestelijke producten van eigen inspanning zullen in de wereld terechtkomen, want daar horen ze thuis.

Copyright information for DutKingComments