Deuteronomy 3:25-26

Mozes’ gebed om genade

Mozes herinnert eraan hoe hij de HEERE smeekte of hij het land toch nog mocht binnentrekken. Hij spreekt hier niet over zijn falen en de straf van God, maar over zijn verlangen het land in te trekken. Nadat hij Jozua heeft bemoedigd met het oog op het veroveren van het land, zal er bij Mozes weer dat diepe verlangen opgesprongen zijn om ook mee het land binnen te gaan.

Hij heeft zijn vraag niet in opstandigheid uitgesproken. Hij heeft niet gevraagd het land binnen te mogen gaan om daar als leider op te treden, om zichzelf te laten gelden. Zijn vraag is niet voortgekomen uit jaloersheid op Jozua. Het is hem om het land zelf gegaan. Hij heeft met grote bewondering gesproken over het erfdeel dat de HEERE voor Zijn volk heeft klaarliggen en het “dat goede land” en “dat goede bergland” genoemd. Hij waardeert Gods land ten volle. Net als Mozes heeft de Heer Jezus uitgezien naar dat land. Het was voor Hem “de vreugde die voor Hem lag” (Hb 12:2). Geven wij Hem gelegenheid ons in dat land in te voeren als de ware Jozua?

Mozes heeft een beroep op God gedaan om af te maken waarmee Hij was begonnen. Mozes heeft al zoveel van Hem mogen zien, vooral in de verovering van de koninkrijken van Sihon en Og; nu zou hij graag ook de afronding willen zien. God heeft gezegd dat hij niet mocht overtrekken. Toch heeft hij gevraagd of hij mocht overtrekken. Was de HEERE niet eerder op iets teruggekomen door een gebed van Mozes? Denken we maar aan het voornemen van God om het volk uit te roeien na de zonde met het gouden kalf en na de weigering het land binnen te trekken. Op grond van Mozes’ voorbede heeft Hij toen vergeving geschonken (Nm 14:20).

Het antwoord van de HEERE

De HEERE is verbolgen op Mozes geworden, maar wel vanwege van het volk. Zijn daad was het gevolg van de zonde van het volk (Ps 106:32-33). Als wij denken aan het erfdeel, denken wij dan ook aan de wijze waarop wij het hebben gekregen: omdat God verbolgen was op de Heer Jezus vanwege ons?

Het antwoord van de HEERE op de smeekbede van Mozes is geen verwijt. Het is een gebed naar Gods hart. Zo heeft de Heer Jezus driemaal gebeden of de beker die Hij moest drinken van Hem kon worden weggenomen (Mt 26:39-44). Zijn volmaaktheid blijkt uit dat gebed en uit Zijn overgave aan Gods wil: “Niet zoals Ik wil, maar zoals U [wilt].”

Ook Paulus heeft driemaal gebeden dat een engel van satan die hem met vuisten sloeg van hem zou wijken: “En opdat ik mij door de uitnemendheid van de openbaringen niet verhef, is mij een doorn voor het vlees gegeven, een engel van satan, om mij met vuisten te slaan, . Hierover heb ik de Heer driemaal gebeden dat hij van mij zou wijken” (2Ko 12:7-8). Hij kreeg een antwoord dat lijkt op het antwoord dat Mozes kreeg: “Mijn genade is u genoeg” (2Ko 12:9).

God kan een behagen hebben in ons gebed zonder ons te geven waar we om vragen. Hij wil ons leren ons aan Zijn wil toe te vertrouwen. God en Zijn vrede als ons deel is meer dan alles waar we om kunnen vragen. Als Hij zegt dat we Hem over een bepaalde zaak niet meer moeten vragen, moeten we leren dat wat Hij niet geschikt acht ons te geven, voor ons niet geschikt is om te vragen.

Toch heeft Mozes antwoord op zijn gebed gekregen. God heeft hem op een plaats laten staan, waar vandaan hij het hele land in zijn lengte en breedte heeft kunnen overzien (Nm 27:12-14; Dt 34:1-4). God heeft hem daarbij in staat gesteld verder te kijken dan met natuurlijke ogen denkbaar is. Hij heeft meer te zien gekregen dan enige Israëliet ooit zou zien. Zijn blik is niet alleen niet verduisterd (Dt 34:7), God heeft zijn blik zodanig verhelderd, dat hij het hele land heeft kunnen zien. Als God ons iets onthoudt en wij vertrouwen Hem daarin, geeft Hij daarvoor iets in de plaats dat verder gaat dan waar wij om hebben gevraagd.

Copyright information for DutKingComments