‏ Deuteronomy 32:18

De ondankbaarheid van Israël

Het antwoord op zoveel goedheid is schokkend – als we onszelf niet enigszins kennen. Ondanks al Gods zorgen, voorzieningen en zegeningen, verwerpt het volk Hem. Ze zakken steeds dieper weg in hun opstand tegen God. Na het achteruit trappen naar Hem is er sprake van verlaten, versmaden, veronachtzamen en ten slotte vergeten. Opstand tegen God voert uiteindelijk in een toestand waarin Hij niet meer bestaat. Elke binding met Hem, de Rots Die hen heeft verwekt, is betekenisloos voor hen. Zelfs de gedachte aan de God Die hen heeft voortgebracht, is verdwenen. Door te spreken over “Die u verwekt heeft”, vergelijkt Mozes God hier met een vader, en door te spreken over “Die u gebaard heeft”, vergelijkt hij Hem met een moeder.

Deze vrije val van Gods volk begint met het genieten van de zegeningen zonder God ervoor te danken. De zegeningen worden genoten, maar de Gever wordt er niet bij betrokken. Zelfvoldaanheid komt op. Het is de taal van de gemeente in Laodicéa: “Ik ben rijk en verrijkt en heb aan niets gebrek” (Op 3:17). Dit zeggen ze, terwijl de Heer is buiten komen te staan: “Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop” (Op 3:20).

Mozes noemt het volk “Jesjurun”, dat betekent ‘oprecht’ of ‘rechtvaardig’. God heeft aan Zijn volk Zijn eigen kenmerken gegeven. Maar in plaats van een weerspiegeling van God te zijn is het volk zich gaan beroemen op zijn eigen gerechtigheid. Het heeft alle eer naar zichzelf toe getrokken.

Omdat een mens niet zonder voorwerp van aanbidding kan, is het volk aan afgoderij ten prooi gevallen. In plaats van Hem trouw te blijven Die Zich zo trouw tegenover hen heeft betoond, hebben ze zich tot vreemde goden gewend. Dit is buitengewoon krenkend voor Hem. De offers die ze aan die goden brengen, worden door demonen in ontvangst genomen. Een afgod van hout of steen is niets, maar achter deze dode materialen gaan werkelijk levende demonische machten schuil (1Ko 10:19-20; Ps 106:36-37).

Copyright information for DutKingComments