‏ Deuteronomy 32:4

Gods grootheid

Mozes krijgt de woorden van dit lied van de HEERE. Hij staat als het ware naast de HEERE. Hij ziet Hem en ziet het handelen van de mens met de ogen van de HEERE. Als Mozes zo dicht bij Hem is, moet hij noodzakelijk eerst de grootheid van de HEERE (Ps 150:2) in Zijn heerlijke eigenschappen beschrijven. Het maakt het contrast tussen de HEERE en de mens alleen maar groter ten gunste van de majesteit van God, zowel wat Zijn Wezen als wat Zijn handelen betreft.

Mozes is diep onder de indruk van de HEERE. Hij roept Zijn Naam uit. Dit is geen ijdel gebruik, maar een proclamatie van die Naam. De Naam houdt alles in wat God is. Daaraan kan toch niets worden toegevoegd? Toch roept Mozes die Naam uit en roept hij op om “onze God” grootheid te geven. Dit lijkt op wat Johannes zegt in zijn verhouding tot de Heer Jezus: “Hij moet meer, maar ik minder worden” (Jh 3:30). Aan Gods grootheid kan door ons niets worden toegevoegd, maar wij kunnen er wel een steeds diepere indruk van krijgen en Hem dat ook vertellen.

God is de rots, wij zijn stof. Al onze handelingen brengen geen verandering in de stabiliteit van God en Zijn troon. Dat is de vrede van God. Hij is de rots en Zijn werk is volmaakt, er ontbreekt niets aan, zoals de Prediker heeft ontdekt: “Ik weet dat alles wat God doet, voor eeuwig blijft; niets is eraan toe te voegen, niets ervan af te doen” (Pr 3:14a). Al Zijn wegen zijn recht (Hs 14:10). Elk onrecht is Hem vreemd (Ps 92:16).

Hij is ”rechtvaardig” in het doen van Zijn beloften en “waarachtig” in de vervulling ervan. Beide eigenschappen zijn te zien op het kruis, waar Christus aan Gods rechtvaardige eisen heeft voldaan en daardoor de weg heeft vrijgemaakt tot een waarachtige vervulling van al Gods beloften. Daarom zijn in Christus al Gods beloften ja en amen (2Ko 1:20).

Copyright information for DutKingComments