Deuteronomy 33:16

Jozef

In Jozef, dat is Efraïm en Manasse, zien we welke grote, onveranderlijke en voortdurende zegeningen aan onze positie, die in Benjamin op grond van het offer is vastgesteld, verbonden zijn. De zegen is allesomvattend. De zegen is door ons niet te omvatten omdat de bron van die zegen, God Zelf, niet te omvatten is.

“Het beste van de hemel” is de regen, die noodzakelijk is om vrucht voort te brengen en te kunnen genieten. Voor het krijgen van vrucht geeft God ook de “dauw” en het beste “van de watervloed die beneden ligt”. Hij heeft voorzien in een overvloed aan mogelijkheden om het land te bevochtigen zodat het rijke vrucht kan voortbrengen (Ps 65:11). De beste resultaten ontstaan mede door “de zon” en “de maan” die God heeft gegeven. De zon met zijn weldadige warmte stimuleert het groeiproces. De maan doet haar werk door een periode van afkoeling en verkwikking te geven waardoor dauw ontstaat.

De uitnemende vruchten bevinden zich op de hoogten, “de aloude bergen”, dat ziet op het verleden, en “de eeuwige heuvels”, dat ziet op de toekomst. Voor ons wil dit zeggen dat onze zegeningen van eeuwigheid af in de hemel zijn en dat we ze tot in eeuwigheid zullen genieten. Bergen en heuvels zijn symbolen voor stabiliteit, ze wijzen op wat onveranderlijk is.

Ook in de vlakten, op “de aarde”, zijn rijke zegeningen aanwezig. Wat we tot in eeuwigheid in de hemel mogen genieten, mogen we nu al in volheid op aarde genieten. Voor het genieten van de vrucht is een cyclus van zaaien, groeien en oogsten nodig. Dat vraagt inspanning, zaaien en oogsten, terwijl we toch afhankelijk zijn van God voor het resultaat, want Hij moet de groei geven (1Ko 3:6-7).

Bij al die genietingen mogen we als een bijzondere zegen “de goedgunstigheid van Hem Die in de doornstruik woonde” op ons weten. Meer dan alle gaven is Hij van Wie de gaven afkomstig zijn. En Wie is Hij? Hij is Degene Die bij Zijn volk aanwezig is geweest in de tijd van slavernij en verdrukking. Door die verdrukking heeft God Zijn volk niet willen ombrengen, maar heeft Hij hen willen leren tot Hem te roepen. Dat zien we in het beeld van de doornstruik waarin vuur brandt, maar die niet verteerd wordt en waarin de HEERE aanwezig is (Ex 3:2a).

De Heer Jezus verwijst ook naar de doornstruik als Hij de sadduceeën antwoord geeft op hun strikvraag over de opstanding (Lk 20:37-38). Hij verbindt daarmee Hem, Die door Mozes “de God van Abraham en de God van Izaäk en de God van Jakob” genoemd wordt (Lk 20:37). Daardoor wordt de doornstruik verbonden met de beloften aan de vaderen en aan de opstanding. In het aanhalen van dat tafereel toont de Heer Jezus een prachtig verband tussen het lijden op aarde en de heerlijkheid daarna in de opstanding. God vindt er Zijn welbehagen in Zijn voornemens te vervullen langs deze weg van lijden en aan de andere kant van de dood.

God vervult Zijn beloften aan Jozef, de “gewijde” – of “uitverkorene” of “afgezonderde” – onder zijn broers. Uitverkiezing houdt afzondering in. God heeft Zijn volk afgezonderd, dat is apart gesteld onder alle volken, om voor Hem tot Zijn volk te zijn, een volk dat aan Hem toegewijd is. Dat is Zijn verkiezing die op louter genade en liefde van Zijn kant berust. Dat heeft God ook met ons, leden van de gemeente, gedaan, die Hij heeft uitgekozen in Christus (Ef 1:4). Dat heeft Hij kunnen doen omdat Hij Zijn Christus gezalfd heeft boven Zijn metgezellen (Ps 45:8; Hb 1:9).

In zijn beide zonen Efraïm en Manasse krijgt Jozef een dubbel deel, het deel van de eerstgeborene. Het rund en de wilde os die Mozes noemt, spreken van kracht, wat de gedachte aan eerstgeboorte versterkt.

Copyright information for DutKingComments