Deuteronomy 33:26

Wie is zoals Israël?

Het einde van de zegen komt overeen met het begin ervan. In het begin heeft Mozes gesproken over het glorierijke feit van de vestiging van het koningschap van de HEERE als de vaste grondslag van de behoudenis van Zijn volk. Hij besluit met de verwijzing naar de HEERE als de eeuwige bescherming en toevlucht en met het gelukkig prijzen van Israël dat op zo’n God kan vertrouwen.

De allerlaatste woorden die Mozes heeft geschreven, beschrijven de onvergelijkbare God en Zijn onvergelijkbaar volk. Niemand is aan God gelijk (Dt 33:26) en in Dt 33:29 staat dat niemand aan Zijn volk gelijk is. De God van Israël en het Israël van God horen helemaal bij elkaar.

Het rijden langs de hemel en over de wolken is een beeld van de onbegrensde almacht waarmee God vanuit de hemel de wereld bestuurt en de Helper van Zijn volk is. Hij is de eeuwige God, in tegenstelling tot alle afgoden die ergens in de tijd hun oorsprong hebben en dus onlangs zijn ontstaan. Deze God is een woning, wat betekent dat God de Zijnen alles biedt wat de geborgenheid van een woning maar bieden kan. Een woning is niet alleen een schuilplaats en toevlucht tijdens de stormen van het leven, maar spreekt ook van het vredige, onbezorgde genieten van rust en gemeenschap.

Hij Die in de hemel boven troont, is tegelijk de God Die bij Zijn volk op aarde beneden is en het in Zijn armen houdt en draagt. Eeuwige armen zijn armen die het nooit aan kracht zal ontbreken. Ze symboliseren onbegrensde en onoverwinnelijke kracht, waardoor Zijn volk voor eeuwig veilig zal zijn. Daar komt nog bij dat van de vijand geen spoor meer te bekennen is. Hij heeft ze verdreven en verdelgd.

Te midden van alle volken zal Israël “veilig wonen [en] alleen” (Dt 33:28; vgl. Nm 23:9). Het volk zal niet in een ander volk ingelijfd worden. Het zal als voorwerp van Gods speciale beloften alles krijgen wat beloofd is en te midden van alle zegeningen een uitdeler van zegeningen zijn aan alle volken op aarde.

Israël is ook Jakob. Jakob is de naam van de man die heeft moeten leren dat hij in alles God nodig heeft. Dat heeft het volk ook moeten leren. Hun oog wordt gericht op de zegen van het land. Als ze in het bezit van de zegen zijn, zal hun oog daar onafgebroken op gericht zijn. Ze zullen ongestoord verblijven in het land van zegen waarop de zegen van de HEERE neerdaalt.

Er is geen volk als Israël. Er is geen verlossing als de verlossing die aan Israël is geschied, want de HEERE heeft dat volk verlost. En de HEERE heeft Israël niet alleen verlost uit Egypte, Hij heeft het ook uit talloze moeilijkheden verlost. Hij is ook Israëls hulp. Die hulp is een schild, een bescherming tegen alles wat schade aan dat volk kan toebrengen. Hij helpt door Zijn zwaard, dat is Zijn Woord. Door Zijn Woord heeft Hij dit volk hoogverheven gemaakt.

Tegen een dergelijk volk is door geen enkele vijand iets te beginnen. Hoewel de vijanden niet in hun geweten overtuigd zijn van zonden en dat ze het oordeel verdienen, zullen ze zo verstandig zijn zich aan dit volk te onderwerpen. Ze zullen, hoewel geveinsd, dit volk eren, dit volk, dat door de HEERE boven alle volken verheven is.

Copyright information for DutKingComments