Deuteronomy 4:4

Inleiding

In Deuteronomium 2-3 maakt God Zijn volk duidelijk wat wel het land is en wat het niet is. Ze moeten Gods wegen en voorzienigheid met bepaalde landen respecteren. Andere landen hebben ze in bezit moeten nemen en beginnen te erven. Maar ook de landen die ze zijn begonnen te erven, zijn nog niet het eigenlijke land. In Deuteronomium 4 worden de conclusies getrokken uit de lessen van het verleden. Nu moeten er duidelijke afspraken gemaakt worden tussen God en het volk. Daarom begint Mozes dit hoofdstuk in Dt 4:1 met ”nu dan“.

Het aardse volk, Israël, is een afspiegeling van het hemelse volk, de gemeente. De gelovige van de gemeente vindt in de geschiedenis van Israël veel lessen over het leven op aarde en de zegeningen in de hemel. Het gaat om de zegeningen van het land als beeld voor de christen om gelukkig te leven in gemeenschap met God, waarbij centraal staat waar Gods hart naar uit gaat. Alles wat het land ons te bieden heeft, is samen te vatten in alles wat voor Gods hart werkelijk en eeuwig belangrijk is.

De afspraken die gemaakt worden, zijn de grondregels om te genieten van wat het land voor ons heeft. Die grondregels komen in Deuteronomium 4-11 aan de orde. Ze zijn samen te vatten in ‘wet’ en ‘verbond’. De wet is: God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf: “Meester, wat is [het] grote gebod in de wet? Hij nu zei tot hem: ‘U zult [de] Heer, uw God, liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand’. Dit is het grote en eerste gebod. [Het] tweede nu, daaraan gelijk: ‘U zult uw naaste liefhebben als uzelf’” (Mt 22:36-39).

Nu zijn wij, gelovigen die tot de gemeente behoren, “niet onder [de] wet, maar onder [de] genade” (Rm 6:14). Dat wil echter niet zeggen dat ons leven niet gebaseerd is op gehoorzaamheid. De kennis van de waarheid dat we niet onder de wet, maar onder de genade zijn, heeft geen enkele betekenis als we niet hebben geleerd wat het betekent om de geboden van de Heer Jezus te hebben en te bewaren.

Onder ‘de geboden van de Heer Jezus’ mogen we niet verstaan wat God gegeven heeft in de wet. Ze gaan veel verder. Nergens in de wet wordt bijvoorbeeld van een mens gevraagd zijn leven af te leggen. Dit gebod heeft de Heer Jezus wel van de Vader ontvangen: “Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven afleg, opdat Ik het weer neem. … Dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen” (Jh 10:17; 18b). Hetzelfde geldt voor de gelovige die de Heer Jezus als zijn leven heeft ontvangen: “Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat Hij zijn leven voor ons heeft afgelegd; ook wij behoren het leven voor de broeders af te leggen” (1Jh 3:16).

De geboden van de Heer Jezus zijn van een ander karakter. Het is het verlangen van het nieuwe leven van de gelovige om alles te doen wat Hij zegt, of Hij dat nu uitdrukkelijk beveelt of dat Hij Zijn wens bekendmaakt. Wie Hem liefheeft, bewaart Zijn geboden en Zijn woord (Jh 14:21; 23). Dan komen de Vader en de Zoon en maken woning bij zo iemand. Dat wil, met eerbied gezegd, zeggen dat Zij Zich daar thuis voelen. Dat is gemeenschap.

Het verbond, zowel het oude als het nieuwe, is niet met de gemeente gesloten, maar met Israël (Hb 8:8; 13). Het nieuwe verbond is gegrond op het bloed van de Heer Jezus. Waarmee de gemeente wel te maken heeft, is met het bloed van het nieuwe verbond. Daarom staat de instelling van het avondmaal ook in de eerste brief aan de Korinthiërs (1Ko 11:23-26) en niet alleen in de evangeliën. De apostelen zijn “dienaars van het nieuwe verbond” (2Ko 3:6). Zij spreken niet alleen over de gemeente, maar wijzen ook op de toekomst van Israël. Dat de term ‘verbond’ ook in verbinding met de gemeente wordt gebruikt, laat tevens zien dat de betrekkingen die God met ons aanknoopt ook aan voorwaarden onderworpen zijn.

Luisteren en doen

Met de woorden “nu dan, Israël” waarmee Mozes begint, sluit hij aan op de herinnering aan de weg die God met Zijn volk is gegaan. Hij gaat de geschiedenis nu gebruiken als een aansporing tot het gehoorzaam vervullen van hun plicht. Het woord “luister” houdt in het ter harte nemen en doen. Dit is de voorwaarde om vervolgens de zegen van het land te genieten.

Het onderwijs dat Mozes gaat geven, heeft als doel het echte leven in het land te leven. Het leven in zijn volheid, zoals God bedoeld heeft voor Zijn volk, wordt pas echt genoten als er naar Zijn verordeningen en bepalingen wordt geluisterd. Met verordeningen wordt alles bedoeld wat God heeft gezegd met betrekking tot het dienen van Hem. De bepalingen zijn alle besluiten met betrekking tot burgerlijke zaken, alles wat de onderlinge omgang van de leden van Gods volk betreft. De twee uitdrukkingen omvatten de hele wet van God. Wat God zegt, is afdoende om ons leven te beschermen en het bezit en het genot van het land te garanderen.

Mozes spreekt eerst van ”opdat u leeft”, en vervolgens “en u het land … binnengaat en in bezit neemt”. Dat geldt ook voor ons. Als het Woord van Christus rijkelijk in ons woont, beleven we het hoogste genot van het leven uit God en het leven met God en met elkaar. Dan zal heel ons leven tot eer van God zijn en zullen we Hem prijzen: “Laat het Woord van Christus rijkelijk in u wonen, terwijl u in alle wijsheid elkaar leert en terechtwijst met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen [en] in genade zingt in uw harten voor God. En al wat u doet, in woord of in werk, [doet] alles in [de] Naam van de Heer Jezus, terwijl u God [de] Vader door Hem dankt” (Ko 3:16-17).

De verordeningen en bepalingen bevatten geen voorwaarden hoe je een gelovige kunt worden, maar hoe je als gelovige de zegeningen kunt genieten. Nog voordat Mozes Gods geboden gaat geven, wijst hij in de eerste plaats op het gevaar van toevoegen of afdoen aan Gods geboden (Dt 4:2; Op 22:18-19; Dt 12:32; Sp 30:5-6; Jr 26:2; Mt 5:19). Ze hebben geen aanvullende regels of aanwijzingen nodig en niets ervan is overbodig.

We kunnen Gods geboden alleen onderhouden door ze te nemen zoals Hij ze gegeven heeft. De farizeeën voegen hun eigen geboden aan de wet toe, zij zijn de ritualisten van hun dagen. De sadduceeën doen van de wet af wat ze niet verstandelijk kunnen beredeneren. Zij zijn de rationalisten van hun dagen. Ook wij lopen voortdurend het gevaar om aan Gods Woord toe te voegen of ervan af te doen.

In de tweede plaats herinnert Mozes direct al aan het begin van dit onderwijs aan Baäl-Peor (Nm 25:1-9; Ps 106:28; 39; Hs 9:10). Dit is ook veelzeggend. Bij Baäl-Peor heeft het volk zich naar lichaam en geest met de Moabieten verbonden en ontucht gepleegd. Dat hebben ze gedaan op advies van Bileam (Nm 31:16). Gods oordeel is daarover gekomen. Dit hebben ze onlangs nog met ‘eigen ogen’ gezien. Mozes illustreert hiermee de gevolgen van ongehoorzaamheid en gehoorzaamheid aan Gods geboden.

In Openbaring 2 lezen we over “de leer van Bileam” (Op 2:14). Die leer houdt de verbinding tussen de wereld en Gods volk in. In onze dagen zien we dat overal waar met allerlei fraaie smoezen de wereld binnen de muren van de kerk wordt gehaald. Een sterk voorbeeld is het nemen van bepaalde beslissingen in de kerk door te stemmen en een zaak te aanvaarden bij meerderheid van stemmen. De Schrift is niet langer norm, maar de meeste stemmen.

Het dienen van God laat zich niet verbinden met het gebruik van de methoden van de wereld. Allen die menen dat dit wel mogelijk is, gaan te gronde. De keus wordt door Mozes in zijn consequenties voorgesteld. Het is een waarschuwing voor de generatie die voor hem staat. Die generatie staat levend voor hem omdat zij zich aan de HEERE hebben vastgehouden. Wie zich aan de HEERE vasthoudt, houdt zich vast aan het leven. Dan – maar ook alleen dan – kan het leven in zijn rijkste vorm geleefd worden. In dat leven werkt de Geest. God heeft niet te doen met de generatie van het vlees, maar met de generatie van de Geest.

Mozes geeft aan het volk door wat de HEERE, zijn God, hem geboden heeft. Hij is een type van de Heer Jezus als de grote Leraar Die de woorden van God spreekt. Het is wijsheid naar Hem te luisteren.

Copyright information for DutKingComments