‏ Deuteronomy 7:5

Inleiding

De hoofdgedachte van dit hoofdstuk is de heiliging van het volk voor God. Daar hoort bij dat het alle wegen van de heidenen en de heidenen zelf verwerpt. Het gaat niet om de heiliging van een bepaalde klasse, bijvoorbeeld de priesters, maar van het hele volk dat God rondom Zichzelf vergadert als aan Hem gewijd. Priesters en Levieten worden in dit boek nauwelijks genoemd. Ze worden gezien als een deel van het volk. In de woestijn zijn de verschillen tussen die groepen groot; in het land zijn ze naar verhouding maar klein.

Volken en hun afgoderij uitroeien

Tot hiertoe hebben we meer de innerlijke toestand van het volk voor ons gehad. Nu krijgen we de plicht naar buiten. De volken moeten worden uitgeroeid omdat ze een belemmering vormen voor het beërven en genieten van de zegen van het land. God wil ons leren dat de zegeningen die Hij ons heeft gegeven, alleen door strijd door ons in bezit kunnen worden genomen om ervan te genieten.

Ze moeten die volken uitroeien, niet op grond van moordlust, maar als uitvoerders van het Goddelijk oordeel. Deze volken hebben dat oordeel rechtvaardig van Godswege verdiend. Onderzoek heeft uitgewezen dat ze in die tijd de meest verdorven volken van de aarde waren. God heeft hen vierhonderd jaar lang verdragen, maar nu is hun ongerechtigheid vol (Gn 15:16-21).

God zou die volken ook hebben kunnen uitroeien door ziekte, honger of natuurrampen (vgl. Ez 38:21-22). Hij laat het Zijn volk echter doen, opdat het de ernstige les krijgt hoe heilig Hij is en hoe afschuwelijk zonde is in Zijn ogen. Het oordeel dat zij uitoefenen, zal ook hen treffen als zij de volken volgen in hun zonden en gruwelen.

Er worden zeven volken genoemd die het land van God wederrechtelijk in bezit hebben genomen. Het getal zeven laat zien dat in deze volken de volkomen macht van de boosheid wordt gezien. Ze zijn een beeld van de overheden en machten en wereldbeheersers, geestelijke machten van de boosheid in de hemelse gewesten. Tegen die machten is onze strijd, en niet, zoals bij Israël, tegen bloed en vlees: “Want onze strijd is niet tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke [machten] van de boosheid in de hemelse [gewesten]” (Ef 6:12).

De enige weg om het erfdeel in bezit te nemen is door strijd en overwinning. Wij zijn door God in het erfdeel geplaatst – Hij “heeft [ons] mee opgewekt en mee doen zitten in de hemelse [gewesten] in Christus Jezus” (Ef 2:6) –, maar vijanden hebben het in bezit genomen en willen ons verhinderen het tot ons eigendom te maken. Voor Israël is de belofte dat de HEERE hen aan Zijn volk zal overleveren, zodat ze in staat zullen zijn hen te verslaan. Voor ons heeft de Heer Jezus op het kruis en in Zijn opstanding alle vijanden verslagen (Hb 2:14; Ko 2:15). Met Hem als onze Aanvoerder is de overwinning zeker als we gaan in de wapenrusting die God ons ter beschikking heeft gesteld (Ef 6:13-18).

Israël mag deze vijanden geen genade bewijzen en er geen verbond mee sluiten. Ze moeten “volledig met de ban” geslagen worden. Voor ons, gelovigen van de gemeente, geldt dat wij met ongelovigen geen verbintenis mogen sluiten (2Ko 6:14), maar dat we hun wel genade moeten bewijzen en hun goed doen. Genade bewijzen en goed doen past bij de openbaring van God, onze Heiland, in deze tijd (1Tm 2:3-4).

Waar we geen genade aan mogen betonen, zijn de boze machten, dat zijn de beginselen waardoor ongelovigen zich laten leiden. Daarom kunnen we ons niet verbinden met maatschappelijke groeperingen die edele doelen nastreven, of met politieke partijen, die de wereld willen verbeteren. De beginselen die erachter zitten, zijn niet uit God.

In het land kan niets geduld worden wat niet voortkomt uit gehoorzaamheid aan God. Alleen wat Híj geeft, is passend voor het land. Daarom moet alles wat niet uit Hem is met de bijl en met vuur worden uitgeroeid (Dt 7:5). Dit betekent dat de altaren en gewijde palen waarmee de afgoden worden gediend, niet moeten worden gereinigd om ze vervolgens aan God toe te wijden. Dit is in de christenheid gebeurd met het christelijk maken van in oorsprong heidense feesten als kerstmis en de Mariaverering.

Het erfdeel staat in contrast met dingen in ons leven die het genot onmogelijk maken. De typen spreken niet over wat wij in beginsel geworden zijn, maar over het leven naar en beleven van de waarheden van het Nieuwe Testament. Wij hebben een erfdeel ontvangen in het licht (Ko 1:12). Dat vormt een contrast met onze verlossing uit de macht van de duisternis. Wat we al bezitten, mogen we nu ook al genieten. Dat doen we te midden van de wereld van duisternis waaruit we verlost zijn. Om echt te kunnen genieten moeten wij alle restanten van duisternis verwijderen en zo de erfenis tot ons eigendom maken.

Het is niet Gods bedoeling dat we eigenaar van een erfdeel zijn zonder dat we het weten en zonder er ten volle van te genieten. Als Johannes in zijn brieven spreekt over het eeuwige leven, doet hij dat als iets dat we nu al bezitten en niet als iets dat we pas straks zullen krijgen. Daarom moeten de vijanden uit ons leven worden verdreven om het te genieten. De machten in ons leven kunnen we overwinnen door de kracht van de Geest.

Hoe meer terrein de vijand in bezit heeft des te minder kunnen we de zegeningen genieten. Alles wat aantrekkelijk is, is gevaarlijk en moet worden weggedaan, anders verspelen we de zegeningen (Dt 7:16; 25). God geeft een zegen in de plaats van elk kwaad dat we uit ons leven verdrijven. Elk terrein dat we op de vijand veroveren en voor Hem inruimen, vult Hij met Zijn zegen.

Het gaat om het verdrijven van de vijand, opdat wij het land erven en opdat wij een welgevallen zijn voor God. Er is een absolute scheiding nodig tussen ons en de wereldbeheersers van deze duisternis. God wil ons voor Zichzelf bezitten om met ons gemeenschap te hebben. Dat kan alleen als onze gedachten met de Zijne overeenstemmen en wij dezelfde belangstelling hebben als Hij. Hoe is het in de gezinnen? Zoeken de ouders dit voor hun kinderen?

Copyright information for DutKingComments