Deuteronomy 8:7-9

Zegeningen en dankbaarheid

De wateren van het land vinden we in het evangelie naar Johannes. Daar spreekt de Heer Jezus over “stromen van levend water”, dat is de Heilige Geest (Jh 7:37-39). De wateren – “de waterbeken, bronnen en diepe wateren” – zijn nodig om de vrucht van het land tevoorschijn te brengen. De Heilige Geest hebben we nodig om de zegeningen te verstaan.

De Heer Jezus kwam om ons de Vader te verklaren. Het kennen van de Vader is het eeuwige leven (Jh 17:3). De Heilige Geest is gekomen om in ons te zijn “een bron van water dat springt tot in [het] eeuwige leven” (Jh 4:14b). De Heilige Geest is in ons om ons het genot van het eeuwige leven te geven. De “waterbeken” zijn de stromen die uit ons binnenste vloeien door de kracht van de Heilige Geest (Jh 7:38). We houden de zegeningen van het eeuwige leven niet voor onszelf, maar geven ze door aan anderen. De “bronnen” en “diepe wateren” vinden we in alles wat de Heer Jezus in de opperzaal tot Zijn discipelen spreekt en daarna tot Zijn Vader (Johannes 14-17). Hij zegt in die hoofdstukken veel over de Heilige Geest.

Dit zijn allemaal andere wateren dan die van Deuteronomium 6 (Dt 6:11). Daar gaat het om zelf gegraven waterputten met een verzameling van water, dat is wat anderen hebben geput. Ook daaraan mogen wij ons verkwikken. Maar hier in Deuteronomium 8 is het direct de Heilige Geest. Dit water is in het dal en op het gebergte, in de diepten en op de hoogten van het geloof. De vrucht in het land is alles wat wij van de zegeningen van het land door de Heilige Geest leren onderscheiden.

Mozes spreekt in zijn rede tot de Israëlieten in de vlakten van Moab herhaaldelijk over “het goede land” dat zij zullen beërven (Dt 1:35; Dt 3:25; Dt 4:21-22; Dt 6:18). Na het verkennen van Kanaän spreekt Kaleb zelfs over “een bijzonder goed land” (Nm 14:7). Het is een land dat “overvloeit van melk en honig” (Dt 6:3). Het goede land vormt een groot contrast met de grote en vreselijke woestijn waar zij doorheen zijn getrokken.

Wij vinden hier een gedetailleerde beschrijving van het land waarin de HEERE hen zal brengen. In deze beschrijving wordt het woord “land” zeven keer genoemd, wat aangeeft dat het een land is waar God volkomen zegen geeft. Het land is:

1. een goed land (Dt 8:7a; 10b);

2. een land met waterbeken, bronnen en diepe wateren (Dt 8:7b);

3. een land met tarwe en gerst, wijnstokken, vijgenbomen en granaatappels (Dt 8:8a);

4. een land met olierijke olijfbomen en honing (Dt 8:8b);

5. een land waarin men geen armoede zal lijden en aan niets gebrek zal hebben (Dt 8:9a);

6. een land waarvan de stenen ijzer zijn en waar men uit de bergen koper kan hakken (Dt 8:9b);

7. een land van lofprijzing vanwege de rijke zegen, de overvloed die God hun heeft geschonken (Dt 8:10).

Het leven in het beloofde land is een rijk gezegend leven. Zo geeft Christus de Zijnen nu leven en overvloed. Hij zegt: “Ik ben gekomen opdat zij leven hebben, en het overvloedig hebben” (Jh 10:10b). Daarvoor mogen zij Hem ook danken.

Deze zegen van het land geeft een beeld van de veelheid aan zegen die de christen aantreft in de hemelse gewesten (Ef 1:3). Onze zegeningen houden verband met de kennis van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Onze positie als kinderen, zonen en erfgenamen is daarop gebaseerd. Dit moet ook bij ons resulteren in grote dankbaarheid aan en lofprijzing van de Bron van onze zegen, zoals de apostel ook duidelijk aangeeft: ”Gezegend [of: Geloofd] zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus” (Ef 1:3a)!

Het land is ruimschoots van water voorzien. God zorgt daarvoor. De waterstromen zijn een beeld van de hemelse gave die wij als gelovigen hebben ontvangen in de Heilige Geest van Wie ons “te drinken gegeven” is (1Ko 12:13). Het is de Geest Die het goede land, dat wij als christenen hebben ontvangen, het terrein van zegen in de hemelse gewesten, voor ons ontsluit en vruchtbaar maakt. Als wij op deze ‘akker’ zaaien, zullen wij “uit de Geest eeuwig leven oogsten” (Gl 6:8). Het eeuwige leven, de kostelijke vrucht van het goede land dat ons is toegezegd, is de kennis van en de levensgemeenschap met de Vader en de Zoon: “Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus Die U gezonden hebt” (Jh 17:3).

Dat er sprake is van “een land met waterbeken, bronnen en diepe wateren”, tekent de overvloed en de rijke werking van de Geest. Bij “waterbeken” moeten wij niet aan kleine, ondiepe wateren denken, maar aan rivieren en stromen (Ps 65:10-11). De Geest is de “bron van water dat springt tot in [het] eeuwige leven” (Jh 4:14). Bij de “diepe wateren” gaat het om waterdiepten, watervloeden, afkomstig uit onderaardse waterreservoirs – zie de zegen voor Jozef (Gn 49:25; Dt 33:13). Hierbij kunnen we denken aan “de diepten van God” (1Ko 2:10), de geheimenissen van de wijsheid van God, zoals die nu door de Geest zijn onthuld en vastgelegd in de geschriften van het Nieuwe Testament.

De diverse wateren zijn overal te vinden in het land, in het dal en op het gebergte. In het dal komen ze tevoorschijn, maar ook op het gebergte. God “geeft de Geest niet met mate” (Jh 3:34). Als wij de werking van de Geest niet kunnen bespeuren in ons leven, moeten wij de oorzaak daarvan allereerst bij onszelf zoeken. Wij kunnen de Geest bedroeven (Ef 4:30) en zelfs uitblussen, of uitdoven (1Th 5:19).

De bronnen in de dalen, de laaggelegen bronnen, wijzen meer op de werking van de Geest hier beneden. Hij woont in ons op aarde en vervult ons hart en ons leven. De bronnen op het gebergte, de hooggelegen bronnen, doen denken aan Christus in de heerlijkheid Die ons heeft bekleed met kracht uit de hoge (Lk 24:49).

De vrucht die het land oplevert, is zevenvoudig. Egypte heeft slechts zes ‘vruchten’: “De vis … de komkommers, de watermeloenen, de prei, de uien en de knoflook” (Nm 11:5).

De eerste vruchten die van het land worden genoemd, zijn “tarwe en gerst”. In Leviticus 23 is de eerstelingsgarve van de gersteoogst; de twee beweegbroden, bij het Wekenfeest, zijn van de tarweoogst. De eerstelingsgarve spreekt van de Heer Jezus in de opstanding; de beweegbroden spreken van de gemeente, de hemelse vrucht van de dood en opstanding van de Heer Jezus.

Gerst en tarwe komen in het evangelie naar Johannes voor. In Johannes 6 is sprake van “vijf gerstebroden” (Jh 6:9). Dat bepaalt ons bij de opstanding. Vier keer spreekt de Heer Jezus in dat hoofdstuk over de opwekking en dat in verband met het eeuwige leven. Hij is het brood dat uit de hemel is neergedaald. Eeuwig leven is opstandingsleven dat wij kunnen bezitten omdat de Heer Jezus door de dood is heengegaan en is opgestaan.

In Johannes 12 lezen we over de tarwe: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij alleen; maar als zij sterft, draagt zij veel vrucht” (Jh 12:24). Daar zien we dat het leven niet alleen opstandingsleven is, maar dat het hemels leven is. De Heer Jezus spreekt daar over het leven “bewaren tot [het] eeuwige leven” (Jh 12:25), dat genoten wordt als we bij Hem en de Vader zijn. De dood heeft dan geen macht meer over ons.

De derde vrucht komt van de “wijnstokken”. De wijn is een beeld van de vreugde. In Johannes 15 spreekt de Heer Jezus over echte, volkomen vreugde. Het resultaat van de verbinding met de Heer Jezus en het bewaren van de geboden is blijdschap (Jh 15:10-11). De band van de liefde en gemeenschap is het kennen van elkaar en voert tot het houden van geboden die kenmerkend zijn voor het eeuwige leven. Volkomen blijdschap is de blijdschap van het kennen van de Vader en de Zoon.

De vierde, vijfde en zesde vruchten komen van de “vijgenbomen en granaatappels” en “olierijke olijfbomen”. Deze vruchten vinden we in de brieven van Paulus. De vijgenboom spreekt van de “vreedzame vrucht van gerechtigheid” (Hb 12:11), de granaatappelboom van de “vrucht tot heiliging” (Rm 6:22) en de olijfboom van “de vrucht van de Geest” (Gl 5:22).

De vijgenboom is een beeld van het volk van God waarvan God vruchten mocht verwachten. De vijgenboom heeft echter geen vrucht gegeven en is vervloekt (Mt 21:18-19). Adam en Eva “vlochten” na hun zonde “vijgenbladeren samen en maakten voor zichzelf schorten” (Gn 3:7b), alsof ze daarmee voor God konden bestaan. Maar een eigengemaakt kleed, een kleed van eigen gerechtigheid, is verwerpelijk.

De vrucht van gerechtigheid ontstaat door tuchtiging. Tuchtiging is het deel van zonen in wie de Vader een welgevallen heeft. Hij gebruikt tuchtiging om weg te doen wat in die zonen niet tot Zijn welbehagen is. De Vader wil ons gelijkvormig maken aan het beeld van Zijn Zoon (Rm 8:29). Tuchtiging is niet aangenaam, maar geeft wel “aan hen die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht van gerechtigheid” (Hb 12:11).

Granaatappels hebben te maken met de hogepriester, het heiligdom en een afgesloten hof:

1. Ze zitten aan het kleed van de hogepriester (Ex 39:24-26).

2. Ze zijn ook op de kapitelen van de pilaren in de tempel (1Kn 7:18; 20; 42).

3. Ze worden genoemd als de bruidegom zijn bruid vergelijkt met een hof met granaatappelbomen die is afgezonderd voor hem (Hl 4:12-13).

Het is een vrucht die spreekt van heiligheid.

Olierijke olijfbomen spreken van een overvloed aan werking van de Geest. De vrucht van de Geest is de vrucht van het land (Gl 5:22). Tegen zulke dingen is geen wet, die aan de mens in het vlees op aarde gegeven is. “Wie voor de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten” (Gl 6:8).

De zevende en laatste vrucht, de “honing”, is geen vrucht van bomen, maar een vrucht die wordt voortgebracht door de ijver van bijen. Het is het zoete van de genegenheid van gelovigen onder elkaar. Het stelt voor het samen met alle gelovigen genieten van de zegen van het eeuwige leven. God wil Zijn volk verzamelen om met hen te genieten van de Heer Jezus. In zijn eerste brief spreekt Johannes eerst van gemeenschap met de apostelen en daarna pas van gemeenschap met de Vader en de Zoon (1Jh 1:3).

De bodemschatten (Dt 8:9) zijn het moeilijkst te ontdekken. Om die op te diepen moet veel inspanning worden verricht. Niet alle zegeningen liggen aan de oppervlakte. “IJzer” en “koper” spreken van kracht. IJzer spreekt van overwinningskracht; koper spreekt van een gerechtigheid die zo groot is, dat ze het oordeel van God kan doorstaan (Nm 16:37-38).

In de zegen die Mozes over Aser uitspreekt, zegt hij dat zijn grendels ijzer en brons (of koper) zullen zijn (Dt 33:24-25). Bij de herbouw van de muur rond Jeruzalem worden de grendels bij de Schaapspoort niet vermeld; er wordt blijkbaar vergeten ze aan te brengen (Ne 3:1; vgl. Ne 3:3). Als de grendels niet op de deuren zitten, kan de vijand binnenkomen en ons de zegeningen ontroven.

In Job 28 zien we de grendels op de deuren. Ze zijn verborgen en het oog van de roofvogel heeft ze niet ontdekt. IJzer en koper zijn te vinden (Jb 28:2), maar de wijsheid, waar wordt die gevonden (Jb 28:12; 20)? God weet het, Hij “begrijpt haar weg, en Híj kent haar plaats” (Jb 28:23). Het antwoord voor de mens komt enkele verzen verder in Job 28: “Maar tegen de mens heeft Hij gezegd: Zie, de vreze des Heeren, dat is wijsheid, en zich afkeren van het kwade is inzicht” (Jb 28:28). Voor het afkeren van het kwade, het buiten de deur houden ervan, zijn ijzer en koper geschikt. Echte wijsheid en echt inzicht zijn ontzag voor de Heer en wijken van het kwaad, het zijn de basiselementen om de zegen van het land te bewaren.

Het is een land van overvloed, waar de gelovige aan niets gebrek heeft. De uitwerking van alle genoten zegen moet zijn dat we God ervoor loven. Het loven en prijzen van de Heer voor al Zijn zegeningen verhindert tevens dat we Hem vergeten. Als alle christenen de zegen van het land zouden kennen en waarderen, zou het land vol lofprijzing zijn (Ef 3:21). De hemel zal vol zijn van lofprijzing aan God, de Gever van elke zegen, en aan het Lam, door Wie het mogelijk is geworden dat wij de volle zegen hebben kunnen ontvangen.

Copyright information for DutKingComments