Ecclesiastes 10:16

Heersers zijn tot zegen of tot vloek

Als God een land een kind als koning geeft, is dat om daardoor een ondankbaar en goddeloos volk te tuchtigen (Pr 10:16; Js 3:4; 12). ‘Kind’ ziet niet zozeer op leeftijd, als wel op slapheid en nog meer op onbekwaamheid en onervarenheid (vgl. 1Kn 3:7). Een kind heeft geen enkel besef van zijn eigen onkunde, maar meent integendeel alles te kunnen. Een dergelijk hoofd van de natie is omgeven door “vorsten” die “’s morgens maaltijd houden” (vgl. Js 5:11) in plaats van gehoor te geven aan Gods opdracht: “Verschaf ‘s morgens recht” (Jr 21:12). De Prediker spreekt het “wee” uit over een land met zulke bestuurders.

Een land met een koning die het waard is om koning te zijn en met vorsten die op tijd voedsel nemen om goed te kunnen functioneren en niet tot bevrediging van hun behoeften, is een “gelukkig” land (Pr 10:17). Bij hen is zelfbeheersing met het oog op goed leiderschap. Een gelukkig land is zeker ook het hemelse land, waar de gelovige mag zijn, want dat wordt bestuurd door een volmaakte Koning.

Als ambtenaren hun werk niet doen, zakt het regeringssysteem in elkaar (Pr 10:18). Het onderlinge verband is er niet. Men houdt elkaar niet vast. Als er geen onderhoud aan een huis wordt gepleegd, komen er gaten in dat huis waardoor de wereld naar binnen kan komen. Het begint met scheurtjes, die echter steeds groter worden als er niets aan wordt gedaan.

De grote luiheid en de slapheid van handen waardoor het volk uit elkaar valt, worden veroorzaakt door een leven in genotzucht (Pr 10:19). De maaltijd in de morgen is bedoeld tot eigen genoegen. De wijn vloeit er rijkelijk. Het geld om deze braspartijen te financieren onttrekken ze aan de belastingen die het volk betaalt of door steekpenningen die ze graag aannemen om een oogje dicht te knijpen bij oneerlijke praktijken. Ook door vals ingediende declaraties komt er geld in het laatje om de kosten van hun buitensporige levensstijl te dekken.

Pr 10:20 maant ons tot kalmte en niet oververhit te raken als de regering iets doet wat ons niet zint. De aansluiting met het vorige vers kan zijn dat we commentaar leveren op de verspilzucht van de machthebbers. De wijze moet niet tot dwaze uitingen van ongenoegen vervallen. Ondanks alle misdragingen moeten we de overheid eren als een instelling van God (Rm 13:1-7). De zonde van anderen geeft niemand het recht zelf dan ook maar te zondigen. We worden integendeel opgeroepen voor de regering te bidden (1Tm 2:1-4).

De machthebbers zijn overgevoelig voor gefluister en geruchten. Ze hebben overal hun spionnen die hun vertellen wat er onder de bevolking over hen wordt gezegd. Ook daarom al is het verstandig niet luidruchtig uiting te geven aan ons ongenoegen over de landsbestuurders. We zullen dat gevaar niet lopen als we zelfs in onze gedachten geen kritiek op hen leveren. God kent ook onze gedachten over de regeringen die er door Hem zijn. Laten we ervoor waken dat we ze blijven zien in overeenstemming met wat Hij daarover in Zijn Woord tegen ons zegt.

Copyright information for DutKingComments