Ecclesiastes 11:7

Ook de jongeman komt in het gericht

De Prediker heeft er in de Pr 11:1-6 over gesproken dat we ijverig en volhardend moeten werken, ook al beseffen we dat al ons aardse gezwoeg geen blijvende waarde heeft. We moeten de mogelijkheden benutten, terwijl we onze plannen op een zodanige wijze uitvoeren, dat we niet uit het lood geslagen zijn als er iets onverwachts gebeurt. Tegelijk mag er het besef zijn dat ons gezwoeg toch in elk geval tijdelijke waarde heeft. Dat gaat hij in de komende verzen betogen.

Daar komt nog bij dat al heeft het aardse gezwoeg geen blijvende waarde, dit niet betekent dat er helemaal geen dingen zijn die wel een blijvende waarde hebben. Er zijn namelijk dingen die inderdaad blijvende waarde hebben en die brengt de Prediker aan het einde van zijn boek naar voren. Daar wil hij ons met al zijn waarnemingen waarin hij ons heeft laten delen, laten uitkomen.

De constatering van het zinloze van het leven als we het alleen bezien onder de zon moet ons brengen tot de vraag of er ook iets boven de zon is. Anders gezegd: in het voorgaande heeft hij tot ons gesproken over het tegenwoordige leven op zich, maar nu gaat hij het tegenwoordige leven beschouwen als voorbereiding op het leven na dit leven.

Eerst wil hij nog een aantal waarnemingen met ons delen die we als zekerheid in dit leven kunnen aannemen en waarvan we ook tot op zekere hoogte mogen genieten. Daarom gaat hij vanaf Pr 11:7 spreken over de zekerheid van het opgroeien en ouder worden.

“Licht” en “de zon te zien” typeren hier het leven (Pr 11:7; vgl. Jb 3:16; 20; Ps 49:20). Leven in het licht is niet alleen leven, maar leven met vreugde, het tegenovergestelde van leven in bitterheid. Het leven is “aangenaam”. ‘Aangenaam’ geeft aan dat het leven met enthousiasme gesmaakt en genoten wordt, zoals honing gesmaakt en genoten wordt.

We mogen er blij over zijn als ons een lang leven, “vele jaren”, wordt gegeven (Pr 11:8). Die vreugde van het leven mogen we zo intens mogelijk, “al die [tijd]”, genieten. Zeker in het begin, als we jong zijn, lacht het leven ons toe. Het is een tijd in ons leven, dat er veel levenslust en levenskracht is, dat alle dingen mogelijk lijken en de zon de hele tijd schijnt (Pr 11:7; vgl. Pr 12:2).

Toch moeten we ook oog hebben voor de onvermijdelijke beperkingen die de ouderdom met zich meebrengt (Pr 11:8). De Prediker beschrijft die dagen als “de dagen van duisternis”, van afwezigheid van de zon. Daarmee tempert hij de blijdschap van het zien van het licht en het goede niet, maar plaatst die in het juiste perspectief. Hij zal de beperkingen van de ouderdom in het volgende hoofdstuk in beeldende taal beschrijven. Het is met het leven van de oudere mens als met de zon die we naar beneden zien gaan in de richting van de avond en uiteindelijk zien verdwijnen, waardoor de duisternis van de nacht invalt.

Waar hij nu alvast op wil wijzen, is dat we ons moeten blijven realiseren dat het leven wordt geleefd in een wereld van leegheid en vluchtigheid. Een onderdeel van die vluchtigheid is het verouderingsproces. Dit proces is in gang gezet op de dag dat Adam en Eva God ongehoorzaam werden. Toen begonnen hun lichamen te sterven (Gn 2:17; Gn 3:19).

Bij “de dagen van duisternis” moeten we niet denken aan de dood, maar aan de gevolgen van de ouderdom (Pr 12:2-3). Door God gegeven levenslust en levenskracht zijn goed en zijn bedoeld om te worden gebruikt en genoten. Wel moet elke leeftijd erkennen dat de opeenvolgende wisselingen in het ritme van een dag – zonsopgang, middag, namiddag, avond en nacht – worden weerspiegeld in het ritme van het leven.

In de ouderdom kunnen de dagen “veel” zijn en tegelijk zullen ze worden ervaren als “een zucht”. Deze laatste opmerking onderstreept dat met de vele dagen en “al wat [nog] komt” niet de dood bedoeld kan zijn, want de dood is geen zucht, maar een eindeloze situatie.

De Prediker heeft zich georiënteerd. Hij komt tot de conclusie van Pr 11:9. De jongeling wordt opgeroepen tot een najagen van echte blijdschap en wel gedurende de hele tijd van zijn “jeugd”, van het jong-zijn. Zich verblijden wordt niet slechts toegestaan, maar bevolen.

Hij mag “in de wegen van uw hart” gaan. Het zullen goede wegen zijn als in zijn hart “de gebaande wegen” zijn (Ps 84:6), dat wil zeggen dat hij zijn kracht in God vindt. Het hart is het centrum van het leven, de bron van gedachten, gevoelens, beslissingen en karakter. De ogen zijn het instrument van het hart (Jb 31:7). Oriëntatie gebeurt door wat we zien. Waar we naar kijken en hoe we ergens naar kijken, wordt bepaald door ons geloof (Gn 3:6; 2Sm 11:2; Jz 7:21). Wat we zien, mag ons verheugen.

Blijdschap is een doel in het leven. De vraag is alleen over wat voor soort blijdschap de Prediker het heeft. Voor het hebben van de goede blijdschap moet die worden gecontroleerd door het bewustzijn van het oordeel van God. Dat legt nadruk op Gods betrokkenheid bij, Zijn soevereiniteit over en Zijn macht in het leven van de mens.

De waarschuwing “maar weet” verbindt aan het handelen van de mens en aan zijn blijdschap direct het bewustzijn dat er Iemand boven hem staat. ‘Maar weet’ gaat verder dan verstandelijk instemmen met wat hij heeft geleerd. Het is het begrijpen van een waarheid die het leven corrigeert en vorm geeft, het modelleert. Het heeft te maken met kennis, maar ook met het in beweging zetten van de wil.

Voor oudere mensen mag het riskant lijken om een jongere het advies te geven te wandelen in de wegen van zijn hart en te volgen wat zijn ogen zien. Maar, zoals zojuist al is opgemerkt, het advies is gekoppeld aan een herinnering aan verantwoordelijkheid tegenover God. Genieten betekent niet zich eens lekker ‘uitleven’, bandeloos genieten, een tijdelijke genieting van de zonde (Hb 11:25b). Er zijn door God bepaalde grenzen om echt en zinvol te genieten van wat Hij heeft gegeven.

De Prediker zegt dit niet om met de andere hand weg te nemen wat hij met de ene heeft gegeven, maar om duidelijk te maken dat het besef van verantwoordelijkheid net zo goed bij de jeugd hoort als levenslust. Hij heeft daar trouwens al eerder in zijn onderwijs over gesproken (Pr 3:17; Pr 8:12-13). Dit besef van verantwoordelijkheid behoort er te zijn, hoe dat ook in de maatschappij of de hele mensheid is afgebroken of kromgetrokken. Het is iets wat we allemaal op een of ander moment hebben, zodra we wat zeggen of doen of niet zeggen of niet doen.

Jongeren worden persoonlijk aangesproken. Ze horen erbij. Juist het feit dat hij hen wijst op hun verantwoordelijkheid, bewijst dat hij hen serieus neemt. De oude en wijs geworden Prediker weet het jong-zijn te waarderen. Het is naar Gods wil dat ouderen en jongeren samen Hem eren en dienen.

In verschillende brieven in het Nieuwe Testament worden de kinderen en jongeren ook apart toegesproken (Ef 6:1-3; Ko 3:20; 1Jh 2:13-14). Jong zijn heeft niet altijd alleen met leeftijd te maken. Iemand kan ook jong van hart zijn. Dat geldt zeker voor hen die de Heer verwachten (Ps 103:5; Js 40:31).

De Prediker wijst de jongeman erop dat er rovers zijn die hem zijn blijdschap willen afpakken (Pr 11:10). Het gaat hierbij om problemen die hart en lichaam kunnen overvallen en verhinderen om het leven met vreugde te leven, maar die afgeweerd of verwijderd kunnen worden. Het hart is het innerlijk, het lichaam is het uiterlijk. Uit deze twee aspecten bestaat ons menselijk leven.

Het eerste probleem is “wrevel”, of geprikkeldheid, ongenoegen, in het “hart”. Die wrevel kan er zijn door angst of verdriet als gevolg van de zonde in ons of om ons heen. De oorzaak kan ook liggen in stress op school, op het werk of in een vriendschap. Gameverslaving kan ook een oorzaak zijn. Het gevaar is dat wrevel vanwege de raadsels en irritaties van het leven grip krijgt op ons hart waarop desillusie en cynisme volgen. Pas op voor een wortel van bitterheid, om welke reden dan ook. De oproep van de Prediker is om de wrevel uit ons hart te weren, de toegang tot ons hart te ontzeggen. Daarvoor moet dankbaarheid in de plaats komen.

Het tweede probleem is “het kwade” dat ons “lichaam” overvalt. Wat onze lichamelijke blijdschap verhindert, moet als kwaad worden weggedaan. We kunnen ons lichaam misbruiken door er bijvoorbeeld mee te hoereren. Hoererij is een zonde waarbij ons lichaam direct en wel op een uiterst misplaatste manier betrokken is (1Ko 6:18). Is dat bij ons het geval, dan is het over en uit met de blijdschap. Het gaat om een leven in reinheid, niet in uitspattingen van welke aard ook (Rm 13:13-14).

Het is duidelijk dat een jongere wordt geconfronteerd met sterke verleidingen. Als hij daaraan geen weerstand biedt, zal hij daardoor beseffen dat leegheid en frustratie evenzeer een deel van de jeugdigheid zijn als levenslust en levenskracht. Iedere jongere moet zowel ja als nee leren zeggen en moet verwijderen wat geest of lichaam beschadigt (vgl. Ko 3:8-14; 2Ko 7:1). Dan zal hij optimaal van “de jeugd en jonge jaren”, het morgenrood van het leven, kunnen genieten.

De jonge jaren “zijn immers een zucht”, de jeugdtijd vliegt voorbij (vgl. Ps 90:10). Een van de tekenen dat de jonge jaren erop zitten, is het tevoorschijn komen van de eerste grijze haren. Dat is niet tegen te houden, ook niet door het haar te verven.

Wie door ‘wrevel’ en ‘het kwade’ die prachtige tijd van de jonge jaren vergalt, heeft helemaal niets om blij over te zijn. Daarom: geniet het leven nu, en leef voor Christus. Daarover spreekt de Prediker nader in het volgende hoofdstuk.

Copyright information for DutKingComments