Ecclesiastes 12:1

De mens gaat naar zijn eeuwig huis

Pr 12:1 sluit direct aan bij het voorgaande. Omdat de jonge jaren voorbij zijn voordat hij er erg in heeft (Pr 11:10), houdt de Prediker de jongeman voor: “Denk aan uw Schepper in de dagen van uw jeugd.” De jonge mens moet niet alleen denken aan zijn welzijn, maar vooral ook aan zijn Schepper, zijn Maker. “Denk aan” is niet slechts een herinnering om niet te vergeten, maar een gebod dat een volledige toewijding aan God inhoudt om Hem lief te hebben, te dienen en te vrezen. God wil dit ‘denken aan’ vertaald zien in de praktijk van het leven. Het gaat erom als rentmeesters te leven die verantwoording zullen afleggen aan onze Schepper over wat we met ons leven hebben gedaan.

Het inzicht dat jeugdigheid op zichzelf genomen een lege zaak is, leert jongeren iets hogers en iets blijvends te zoeken, namelijk hun Schepper. Als we het leven aan de Schepper te danken hebben, dan is het niet meer dan juist dat we Hem ervoor danken en ons leven aan Hem toewijden. Hem vergeten heeft tot gevolg dat er slechte keuzes worden gemaakt waarvan de gevolgen het hele leven kunnen blijven.

De oproep aan de jonge mens om aan zijn Schepper te denken in de dagen van zijn jeugd wordt door de Prediker gedaan omdat de dagen van de jeugd dagen bij uitstek zijn om met Hem en Zijn Woord vertrouwd te raken. Alleen gemeenschap met Hem en de kennis van Zijn wil over het leven geven basis aan het leven. Die dagen zijn snel voorbij. En dat niet alleen, er breken “kwade dagen” aan en ook naderen “de jaren” waarvan de jonge mens zal zeggen dat hij “er geen vreugde” in vindt.

“Voordat” het zover is, moet hij ermee vertrouwd zijn geraakt aan zijn Schepper te denken. Het woord ‘voordat’ markeert een wisseling in de levensomstandigheden, een wisseling waarop je je moet voorbereiden (Pr 12:2; 6). Die wisseling – van jong zijn naar oud worden en sterven – komt onherroepelijk.

De verzen die volgen, laten zien hoe snel de dagen van de jeugdtijd voorbijgaan. De Prediker toont nu aan dat waar God wordt genegeerd, de mogelijkheid voor vreugde verloren zal gaan. De komende jaren zullen de niet-oppassende lezer tot de wanhopige belijdenis brengen – dat is de zin van „waarvan u zeggen zult“ – dat er voor hem geen uitzicht meer is.

Dat zon, licht, maan en sterren verduisteren door de wolken (Pr 12:2), wijst op de algemene gedachte dat met het klimmen van de jaren de capaciteit verdwijnt om blij te zijn. Evenzo wijzen terugkerende wolken op een terugkerende opeenvolging van verdrietigheden. Het is als een storm met wolkbreuken die uitgeraasd is, terwijl een andere storm met wolkbreuken zich alweer aandient.

In de Pr 12:3-7 beschrijft de Prediker het verval van de mens als gevolg van ouderdom. We zien hier de waarheid van het gezegde: ouderdom komt met gebreken. Ook de vereenzaming als gevolg van ouderdom speelt een rol die duidelijk maakt dat de rol is uitgespeeld. Kinderen hebben hun eigen drukke bezigheden, en leeftijdgenoten zijn er nauwelijks meer, en als ze er zijn, hebben ze met dezelfde problemen te maken.

Het gaat met het lichaam net als met een voornaam huis met bewakers, vitale bewoners, gewillig en bedrijvig personeel en mensen die voor verstrooiing zorgen, de entertainers. Het moet goed tot de jongere doordringen dat zoals zo’n huis in verval kan raken, het zo met het lichaam van de mens gaat dat er nu nog zo gaaf en krachtig uitziet.

1. Pr 12:3. “De bewakers van het huis” zijn de handen en armen. De eens zo krachtige handen en armen beven nu. Dat zie je als ze een kopje thee drinken of hun vork met eten aan de mond brengen.

2. “De sterke mannen“ zijn de benen (vgl. Ps 147:10). De benen die eens als pilaren stonden (vgl. Hl 5:15), zijn gekromd. Het fiere, rechtopstaande, is eruit verdwenen.

3. “De maalsters”, de vrouwen die het koren tot fijn meel malen, zijn de tanden en kiezen, het gebit. Er vallen steeds meer tanden en kiezen uit het gebit. Het eten lekker kauwen, zeker de hardere, smakelijke stukken, is er niet meer bij. Het voedsel moet meer en meer vloeibaar zijn om met een lepel of een rietje naar binnen te worden gewerkt.

4. “Zij die door de vensters kijken”, zijn de ogen. Het scherp zien neemt af. Vaak begint het ermee dat je armen niet meer lang genoeg zijn om een boek te lezen. Er moet een leesbril aan te pas komen.

5. Pr 12:4. “De beide deuren naar de straat” zijn de oren of de lippen. Voor de oren geldt dat het gehoor afneemt. Je wordt steeds hardhorender, je moet steeds vaker vragen: ‘Wat zeg je?’ Voor de lippen geldt dat je steeds moeilijker uit je woorden komt, misschien wel door dementie. Oren en lippen zijn nodig voor een goede communicatie en dat wordt in de ouderdom steeds moeilijker.

6. ”Het geluid van de molen verzwakt”, kunnen we toepassen op de afnemende interesse in wat er zich in het leven van alledag afspeelt.

7. Dat “men opstaat bij het geluid van de vogels”, kan betekenen dat men vroeg wakker is, dat er geen sprake meer is van een gezonde, lange slaap die je kunt hebben na een dag hard werken.

8. Dat “alle zangeressen neergebogen zullen worden”, ziet op de stembanden. Het zingen met volle, krachtige stem is veranderd in een trillend, krakend geluid, waardoor anderen ons nog moeilijk kunnen verstaan.

9. Pr 12:5. Ook het “vrezen voor de hoogte” zien we bij een oudere. Hij wordt onzeker op de trap of de ladder en durft er niet meer op.

10. “De verschrikkingen op de weg” zien op de straat met zijn drukte. Hij wordt bang om over te steken. Snel wegspringen voor een aanstormend gevaarte is er niet meer bij.

11. Het “bloeien” van “de amandelboom” is een verwijzing naar het haar dat grijs en wit wordt.

12. Ook zijn gang wordt traag, moeizaam en slepend als die van een oude “sprinkhaan” die niet meer kan springen, maar zichzelf voortsleept. Het geringe gewicht van zijn oude lichaam wordt een zware last.

13. De “kapperbes”, die dient als opwekker van eetlust, helpt niet meer om de eetlust te stimuleren. Hij heeft geen trek meer, er is niets meer wat hem doet watertanden.

14. De beschrijving van de achteruitgang en neergang van het lichaam en de lichamelijke capaciteiten lopen uit op de dood, “zijn eeuwig huis”. Het is hier niet de hoop van de gelovige (2Ko 5:1), maar het eindstation van de mens, zijn eeuwige bestemming. “De mens gaat immers” daarheen, is daarheen op weg. Het proces dat uitloopt op de dood, kan soms vele jaren duren. Het is de weg van “het lichaam van onze vernedering” (Fp 3:21).

15. Met de dood zijn ook rouw en verdriet verbonden. De “rouwklagers” maken melding van het onvermijdelijke einde dat is gekomen. Iedereen hoort ervan, het wordt overal verkondigd.

16. Pr 12:6. Het woord “voordat” waarmee dit vers begint, sluit aan bij het “voordat” van Pr 12:2. Daar is het om de fase van de ouderdom in te luiden, hier is het de afsluiting ervan, de dood. Dat er van ‘zilver’ en ‘goud’ wordt gesproken, geeft de hoge waarde van het leven van de mens aan. De laatste handelingen die tot de dood voeren, worden beeldend beschreven in vier uitdrukkingen, verdeeld in twee paren. De vier werkwoorden – “verwijderd”, “verbrijzeld”, “stukgebroken”, “verbrijzeld” – onderstrepen de eindigheid van het aardse leven.

In het eerste paar wordt het lichaam in zijn hoge waarde voorgesteld in het beeld van “de gouden oliehouder” die aan “het zilveren koord” hangt. Het zilveren koord stelt de verbinding met boven, de hemel, voor. Ons leven is verbonden met God, ook al willen we niets met Hem te maken hebben. Hij heeft ons onze levensadem gegeven. Als echter het zilveren koord verwijderd wordt, als het breekt, stort de gouden oliehouder ter aarde en wordt onherstelbaar verbrijzeld. Het levenslicht is volledig gedoofd. Verwijderen heeft ook de betekenis van losmaken.

In het tweede paar wordt het lichaam in zijn zwakheid en breekbaarheid voorgesteld in het beeld van “de kruik”. We zien iemand die water put met een kruik die hij aan een touw via een rad in een put laat zakken. De dood is het stukbreken van de kruik. Ook wat de kruik liet zakken, “het rad”, wordt verbrijzeld. Dat het bij “de bron” en “de waterput” gebeurt, die allebei symbolen van leven zijn, maakt de zaak extra dramatisch. Er is geen mogelijkheid meer om van de levensbron te drinken.

Er is een oude fabel over een man die een merkwaardige afspraak met de Dood maakte. Hij zei tegen Magere Hein dat hij hem graag zou vergezellen wanneer de tijd was aangebroken om te sterven, maar onder één voorwaarde: de Dood moest ruim van tevoren een boodschapper sturen om hem te waarschuwen. Weken gingen voorbij en werden maanden en maanden werden jaren.

Toen, op een bittere winteravond, terwijl de man aan al zijn bezittingen dacht, kwam de Dood plotseling de kamer binnen en tikte hem op de schouder. Geschrokken riep de man uit: ‘Je bent hier zo snel en zonder waarschuwing! Ik dacht dat we iets hadden afgesproken.’ De Dood antwoordde: ‘Ik heb meer gedaan dan mij aan mijn deel van de afspraak houden. Ik heb je veel boodschappers gestuurd. Kijk in de spiegel en je zult een aantal van hen zien.’

Terwijl de man dat deed, fluisterde de Dood: ‘Kijk eens naar je haar. Vroeger was het vol en zwart, nu is het dun en wit. Kijk eens naar de manier waarop je je hoofd houdt om naar mij te luisteren omdat je gehoor niet meer goed is. Zie eens hoe dicht je bij de spiegel moet staan om jezelf duidelijk te zien. Ja, ik heb door de jaren heen veel boodschappers gestuurd. Het spijt me dat je niet klaar bent, maar de tijd is gekomen om te vertrekken.’

De les is duidelijk: We moeten leren om aandacht te besteden aan ‘de boodschappers’ die ons laten zien dat we ouder worden, en ons voorbereiden op onze dood.

17. Pr 12:7. Hier is de dood definitief vastgesteld. De twee aspecten van het mens-zijn komen naar voren. Wat zijn lichaam betreft, dat uit het “stof” van de aarde is gemaakt, dat keert terug naar de aarde, waaruit het ook gemaakt is (Gn 2:7; Gn 3:19; Jb 10:9; Ps 90:3; Ps 103:14). Wat zijn geest betreft, die keert terug tot God, Die hem ook heeft gegeven (Jb 34:14-15). De scheiding tussen lichaam en geest bewijst dat het lichaam dood is, want het lichaam zonder geest is dood (Jk 2:26a).

We zien hier het contrast tussen lichaam en geest (vgl. Pr 3:20). Dit wijst op een voortbestaan van de mens, iets dat voor de Prediker een mysterie was. Dat er een voortbestaan is, wordt pas in het licht van het Nieuwe Testament duidelijk (vgl. 2Tm 1:10).

We zullen allemaal te maken krijgen met de bovenstaande werkelijkheden van de ouderdom, tenzij we jong sterven of Christus komt om ons te halen. Het punt van de Prediker in zijn beeldspraak is voor ons glashelder: in de ouderdom is de tijd van inspannende dienst voor de Heer voorbij. Betekent dit dan dat de ouderdom niet mooi kan zijn? Zeker niet. Een oudere of oude gelovige in Jezus Christus die op weg is naar zijn ‘eeuwig huis’, kan nog volop voor Christus een geweldig leven leiden.

We kunnen de rest van ons leven ‘jong van hart’ leven. We zijn pas echt oud als we ons doel en onze opdracht in het leven niet meer zien. Een prachtig voorbeeld is Kaleb (Jz 14:10-11). Laten wij, net als hij deed, God om een berg vragen. We zijn niet klaar om te leven voordat we klaar zijn om te sterven. Regel de eeuwige zaken en stort je in het ware leven.

Copyright information for DutKingComments