Ecclesiastes 2:1-11

Blijdschap, lachen, wijn en dwaasheid

Ondankbare bezigheden, vermoeidheid, verdriet, smart, dat is de trieste conclusie van de wijze in het vorige hoofdstuk (Pr 1:13; 18). Wel, heeft hij vervolgens gezegd, laat ik alleen nog maar denken aan de leuke dingen van het leven, dingen waar je om kunt lachen en die je een blij gevoel geven (Pr 2:1-3).

Salomo heeft tot zichzelf gesproken (Pr 2:1). “Ik zei” wil zeggen dat hij een beslissing heeft genomen. Met een aanmoedigend “kom toch” heeft hij zichzelf geprikkeld om tot actie over te gaan. Hij heeft zijn hart overgegeven aan “blijdschap”, want dat zou hem misschien voldoening geven. Hij heeft niet de vreugde op de proef gesteld, maar zichzelf, door zich aan hedonisme – dat is de opvatting dat genot het belangrijkste in het leven is – over te geven.

Om zijn blijdschap te stimuleren heeft hij alleen naar “het goede”, de goede dingen van het leven, gekeken. Hij heeft tegen zichzelf gezegd dat hij positief ingesteld moet zijn en geen aandacht moet schenken aan alle ellende om zich heen. Hij drukt zijn zorgen weg en negeert zijn pijnlijke ervaringen en heeft zichzelf voorgehouden: Kijk blij en voel je blij en lach het leven tegemoet.

Salomo heeft dat een tijdje volgehouden en zichzelf op de proef gesteld om te zien of dit het blijvende geluk geeft. Maar na verloop van tijd heeft hij ook daarvan moeten zeggen dat het “vluchtig” is. Het plezier verdampte en de harde realiteit werd weer gezien. Elke menselijke vreugde wordt bedorven door het besef dat ze niet permanent is (Sp 14:13). Je kunt naar cabaretiers kijken en luisteren en je slap lachen om hun grappen en grollen. Het werkt als een soort drug. Even ben je alle ellende om je heen vergeten. Maar als de voorstelling voorbij is, zit je weer midden in de realiteit. Afleiding en vermaak hebben geen blijvend effect. Je bent nog net zo leeg als ervoor.

“Lachen” en “blijdschap” hebben geen van beide het vreselijke bewustzijn van de zinloosheid van al zijn doen kunnen wegnemen (Pr 2:2). Lachen klinkt luid, maar kort. Het geluid sterft weg en er blijft niets over (Pr 7:6). Wanneer het leven uit lachen bestaat, is het “dwaasheid”. Iemand die altijd lachend door het leven gaat, lijkt meer op een dwaas dan op een wijze.

Lachen is dwaasheid als er wordt gelachen om schunnige moppen en misselijkmakende humor. Lachen is dwaasheid als het verbonden is aan het verlies van beoordelingsvermogen en de grens tussen goed en kwaad vervalt. De lacher trekt de harde feiten in een zee van lichtzinnigheid.

Wanneer blijdschap een doel op zichzelf is, bereikt het niets. Het bevrijdt niet van het kwellende gevoel van de zinloosheid van al onze bezigheden. Van de blijdschap zegt hij ”wat brengt die teweeg?”, waarmee hij bedoelt dat die niets teweegbrengt. Er is een tijdelijk effect aan blijdschap verbonden. Wanneer iemand blij is, is dat prettig voor hemzelf (Sp 15:13; Sp 17:22), maar het heeft geen enkele fundamentele verandering van de mens en zijn omstandigheden tot gevolg.

Blijdschap geeft geen antwoorden op de vragen van het leven. Het antwoord op de vraag is duidelijk: alle blijdschap faalt als het erom gaat te voldoen aan de nood van de mens die ‘onder de zon’ leeft en geen relatie met God heeft.

Er is een blijdschap die verder gaat dan een tijdelijke blijdschap met beperkt effect, en daar ook ver bovenuit gaat. Die blijdschap ligt buiten het gezichtsveld van de Prediker en is verbonden aan de Heer Jezus in de heerlijkheid. Wie een levende relatie met Hem heeft, kan zich in Hem verblijden, want Hij geeft Zijn blijdschap aan ieder die door het geloof met Hem verbonden is (Fp 4:4; Jh 15:11).

Salomo heeft ook de wijn geprobeerd om te ontdekken welke invloed dat op zijn hart heeft (Pr 2:3). Bij wijn kunnen we ook denken aan alles wat lekker is om te drinken en te eten, aan het ‘goede leven’. Zou het genieten van alles wat de smaakpapillen streelt, zijn hart de rust geven waarnaar hij op zoek was? Als je wat wijn of een lekkere maaltijd gebruikt, kun je je lichamelijk lekker voelen. Je hebt het gevoel dat je lekker in je vel zit. Daarvoor hoef je echt niet zoveel te eten en te drinken dat je beneveld wordt.

Salomo was wel zo wijs, dat hij ervoor zorgde nuchter te blijven. Hij bleef meester van zijn geest en hij genoot van het goede leven als een ware levenskunstenaar, die het lukt om alles met mate te doen. Dat heeft zijn genot verlengd. Ook heeft hij er nare gevolgen door vermeden.

Hij heeft ook de dwaasheid aangegrepen om daardoor zijn hart te onderzoeken. Hij heeft zich niet als een dwaas gedragen, want zijn wijsheid heeft de leiding in zijn hart gehouden. Hij heeft zichzelf in de hand gehouden. Dwazen vreten en zuipen zich vol. Dat betekent kort genieten. Door zijn gulzigheid verkort de dwaas het genot van de zaak, terwijl hij ook nog eens uitkotst wat hij heeft opgeschrokt. Salomo zal dit niet hebben gedaan, want hij heeft zichzelf voortdurend in de hand gehouden.

Hij heeft alles gedaan om erachter te komen “wat het beste is voor de mensenkinderen om onder de hemel te doen [tijdens] het getal van hun levensdagen”. Hij heeft willen weten waar het hoogste goed te krijgen is dat het opperste geluk aan de mens geeft. Daarnaar is hij op zoek geweest en daar is al zijn streven naar uitgegaan. Dat heeft hij willen genieten in heel zijn leven, tijdens zijn verblijf in deze wereld. Om dat geluk te kennen heeft hij al die dingen gedaan.

Grootse dingen

Salomo heeft plezier, blijdschap, het goede en wijn voor zijn lichaam genoten, maar geen blijvende voldoening gevonden. Daarom is hij een volgend onderzoek gestart in zijn zoektocht naar de zin van het leven. Zou het maken van grote, indrukwekkende dingen hem misschien dat volle geluk geven waarnaar zijn hart zo op zoek was? Zou een overvloed aan aardse goederen en wat hij daarmee tot stand zou brengen hem blijvende voldoening geven?

Niemand anders dan hij was beter in staat rijkdommen te verzamelen en te beheren en grootse dingen tot stand te brengen die de menselijke ambitie zich onophoudelijk voorneemt om die te volbrengen (2Kr 9:22-28). Zo is hij aan de slag gegaan en heeft hij zich overgegeven aan huizenbouw en het planten van allerlei tuinen met allerlei vruchtbomen. Hij is een bouwmeester, een grondbezitter en een producent van fruit geworden.

In de Pr 2:4-10 zien we waartoe Salomo allemaal in staat was. We zien dat hij de kwaliteiten van hoogbegaafde mensen in zich verenigde. Hij was een groot architect, een hovenier van klasse, werkgever van een groot bedrijf met veel personeel, herenboer, bankdirecteur, concerteigenaar en kunstliefhebber, levensgenieter. Maar zijn conclusie is dat het alles “vluchtig en najagen van wind” is geweest (Pr 2:11), waarmee hij zegt dat het geen ware levensvulling heeft gegeven.

Salomo geeft een overzicht van de “grootse dingen” die hij voor zichzelf – zie het telkens terugkerende “mij” en “ik” – tot stand heeft gebracht om te zien of zijn hart daarin ongestoorde rust kon vinden (Pr 2:4). Hij heeft “huizen” voor zichzelf gebouwd (1Kn 7:1-2; 1Kn 9:15-19; 2Kr 8:3-6). Grote leiders in de wereldgeschiedenis hebben hun grootsheid onder andere in indrukwekkende bouwwerken tot uitdrukking willen brengen. “Wijngaarden” worden beschreven in Hooglied (Hl 1:14; Hl 8:11). Daarvan heeft hij de wijn kunnen genieten. Hij heeft alles voor zichzelf gedaan: “ik bouwde mij”, “ik plantte mij”. Op deze wijze gaat hij door in de volgende verzen.

Evenals huizen dragen ook luxueuze “tuinen” bij aan de glorie van koningen (Pr 2:5). De prachtig aangelegde tuinen met een keur aan de schitterendste bloemen waren een lust voor het oog. De “boomgaarden” met “daarin allerlei vruchtbomen” zorgden voor het heerlijkste fruit, een genot voor de tong en goed voor de gezondheid. Hij zal de vruchtbomen hebben geïmporteerd en daar direct het genot van hebben gehad. Hier dringt zich de herinnering aan het paradijs op (Gn 2:8). Het wandelen in die tuinen en boomgaarden en het eten van de vruchten moet een buitengewoon rustgevende ervaring zijn geweest.

Hij heeft ook voor de aanleg van “waterbekkens” (Ne 2:14a) gezorgd, zodat “een bos met jonge bomen” kon worden bevochtigd (Pr 2:6). Bij de jonge bomen lijkt het om andere bomen dan de vruchtbomen van Pr 2:5 te gaan. De gedachte is geopperd dat het hier bomen betrof die gebruikt konden worden voor de bouw van huizen en schepen en het maken van muziekinstrumenten.

Hij had zich ook omgeven met “slaven en slavinnen” die hem op zijn wenken bedienden en aan wie hij het beheer van bepaalde zaken in zijn huis had toevertrouwd (Pr 2:7). De kinderen die deze slaven en slavinnen hebben gekregen, behoorden hem automatisch toe. Zo had hij ook op termijn altijd personeel in overvloed.

De “grote kudde runderen en kleinvee” die hij bezat, overtroffen die van hen die vóór hem in Jeruzalem geweest zijn. Het was een ongekend grote veestapel. Hierdoor was er altijd overvloedig vlees aanwezig.

Hij “vergaarde … ook zilver en goud” (Pr 2:8) wat op zijn grote rijkdom wijst (1Kn 9:14; 28; 1Kn 10:14; 22; 27; 2Kr 1:15). De “kostbaarheden” kwamen van “koningen” van buurlanden en uit door hem veroverde “gewesten”. Het waren oogstrelende schatten. Voor de streling van het oor liet hij zangers en zangeressen komen om ‘life’ voor hem op te treden wanneer hij dat maar wilde. Mooie muziek behoort tot “de genoegens van de mensenkinderen”.

Alles wat een lust is voor een mensenkind, op welk terrein ook, heeft hij genoten, waardoor hij kan zeggen dat hij “genot in overvloed” heeft gehad. Salomo is hier een echte levensgenieter. Het kan zijn dat hiermee ook seksueel plezier wordt bedoeld. Daartoe stelden zijn zevenhonderd vrouwen en driehonderd bijvrouwen hem in staat. Hij verstond de kunst ervan en beschikte over de mogelijkheden daartoe.

Zoals hij in wijsheid was toegenomen (Pr 1:16), zo was hij ook in rijkdom toegenomen (Pr 2:9; 2Kr 9:22). Hij vermeldt nog een keer dat hij allen heeft overtroffen die vóór hem in Jeruzalem geweest zijn. Maar hij heeft zich ook niet door al zijn rijkdom gek laten maken. Het heeft hem niet zo in beslag genomen, dat hij erdoor verblijd was geraakt en de rijkdom hem tot een zondig gebruik ervan had gebracht. Zijn wijsheid had namelijk de overhand gehouden. Daardoor heeft hij intens van alles kunnen genieten, terwijl hij tegelijk de betrekkelijke waarde ervan heeft onderkend.

Hij heeft zijn ogen en zijn hart geen enkele beperking opgelegd (Pr 2:10). Hij heeft zijn ogen niets onthouden wat ze hebben verlangd te zien. Nooit heeft hij ‘nee’ tegen zijn ogen gezegd. Daarbij moeten we eraan denken dat het niet om het kijken naar zondige dingen gaat. Hij heeft het over alles wat hij heeft gemaakt en zich heeft aangeschaft om de zin van het leven te leren kennen. Daarbij is zijn wijsheid bij hem gebleven.

Zijn hart heeft hij “geen enkele blijdschap” ontzegd. Alles wat zijn hart maar heeft kunnen verblijden, heeft hij gedaan. Die blijdschap heeft hij gevonden in alles wat hij heeft gemaakt, waarvoor hij heeft gezwoegd. Met een zekere genoegdoening spreekt hij uit wat zijn deel was van al zijn zwoegen: het heeft hem dan toch maar blijdschap in zijn hart gegeven. Maar is dat het waar hij werkelijk naar op zoek is geweest? Was deze blijdschap de zin van het bestaan?

In Pr 2:11 spreekt hij de conclusie uit. Na afloop van al zijn werken kijkt hij op al die werken terug. Hij beoordeelt alles wat zijn handen hadden gemaakt en wat hij zwoegend tot stand had gebracht. Wat is zijn conclusie? “Het was alles vluchtig en najagen van wind” en “daarin was geen voordeel onder de zon”. Het doet denken aan de vraag van de Heer Jezus: “Wat baat het een mens de hele wereld te winnen en zijn ziel erbij in te boeten?” (Mk 8:36). Het antwoord van Salomo op die vraag zou zijn: ‘Het baat hem niets, helemaal niets.’

Nadat hij alles heeft gedaan wat hij zich had voorgenomen, ziet hij het resultaat onder ogen. Het waren stuk voor stuk indrukwekkende prestaties. We kunnen ons afvragen welk mens tot zoiets in staat is. Maar hoe begaafd hij ook is en hoe indrukwekkend zijn prestaties ook zijn geweest, hij is er niet in geslaagd het antwoord op de vraag naar de ware vulling van het leven te vinden. Ook met het oog op de eeuwigheid heeft het hem niets opgeleverd. Van al zijn denkwerk en al zijn arbeid blijft niets bewaard.

Het “genot in overvloed” heeft een houdbaarheidsdatum. Het is slechts een tijdelijk en direct genot. Hij heeft het voordeel dat alles wat hij heeft ondernomen, is gelukt. In die zin is hij daar blij mee. Maar niets van dat alles heeft blijvende waarde. Het enige wat het hem heeft opgeleverd, is die blijdschap. Als dat alles is en er niets anders meer is, als er niets van blijvende waarde is, is dat armzalig. De conclusie van al zijn proberen is niet anders dan die van al zijn studeren.

De vraag is steeds: waar draait het in het leven om? De boodschap is dat wij niet de glans van de heerlijkheden van de wereld met het ware geluk moeten verwisselen. We mogen blij zijn met wat we doen, maar we kunnen er nooit in rusten. Laat de aarde het watervat zijn, niet de bron.

Alleen God kan terugkijken op al Zijn werken en naar waarheid en met volkomen voldoening vaststellen: “En zie, het was zeer goed” (Gn 1:31).

Copyright information for DutKingComments