Ecclesiastes 2:11

Grootse dingen

Salomo heeft plezier, blijdschap, het goede en wijn voor zijn lichaam genoten, maar geen blijvende voldoening gevonden. Daarom is hij een volgend onderzoek gestart in zijn zoektocht naar de zin van het leven. Zou het maken van grote, indrukwekkende dingen hem misschien dat volle geluk geven waarnaar zijn hart zo op zoek was? Zou een overvloed aan aardse goederen en wat hij daarmee tot stand zou brengen hem blijvende voldoening geven?

Niemand anders dan hij was beter in staat rijkdommen te verzamelen en te beheren en grootse dingen tot stand te brengen die de menselijke ambitie zich onophoudelijk voorneemt om die te volbrengen (2Kr 9:22-28). Zo is hij aan de slag gegaan en heeft hij zich overgegeven aan huizenbouw en het planten van allerlei tuinen met allerlei vruchtbomen. Hij is een bouwmeester, een grondbezitter en een producent van fruit geworden.

In de Pr 2:4-10 zien we waartoe Salomo allemaal in staat was. We zien dat hij de kwaliteiten van hoogbegaafde mensen in zich verenigde. Hij was een groot architect, een hovenier van klasse, werkgever van een groot bedrijf met veel personeel, herenboer, bankdirecteur, concerteigenaar en kunstliefhebber, levensgenieter. Maar zijn conclusie is dat het alles “vluchtig en najagen van wind” is geweest (Pr 2:11), waarmee hij zegt dat het geen ware levensvulling heeft gegeven.

Salomo geeft een overzicht van de “grootse dingen” die hij voor zichzelf – zie het telkens terugkerende “mij” en “ik” – tot stand heeft gebracht om te zien of zijn hart daarin ongestoorde rust kon vinden (Pr 2:4). Hij heeft “huizen” voor zichzelf gebouwd (1Kn 7:1-2; 1Kn 9:15-19; 2Kr 8:3-6). Grote leiders in de wereldgeschiedenis hebben hun grootsheid onder andere in indrukwekkende bouwwerken tot uitdrukking willen brengen. “Wijngaarden” worden beschreven in Hooglied (Hl 1:14; Hl 8:11). Daarvan heeft hij de wijn kunnen genieten. Hij heeft alles voor zichzelf gedaan: “ik bouwde mij”, “ik plantte mij”. Op deze wijze gaat hij door in de volgende verzen.

Evenals huizen dragen ook luxueuze “tuinen” bij aan de glorie van koningen (Pr 2:5). De prachtig aangelegde tuinen met een keur aan de schitterendste bloemen waren een lust voor het oog. De “boomgaarden” met “daarin allerlei vruchtbomen” zorgden voor het heerlijkste fruit, een genot voor de tong en goed voor de gezondheid. Hij zal de vruchtbomen hebben geïmporteerd en daar direct het genot van hebben gehad. Hier dringt zich de herinnering aan het paradijs op (Gn 2:8). Het wandelen in die tuinen en boomgaarden en het eten van de vruchten moet een buitengewoon rustgevende ervaring zijn geweest.

Hij heeft ook voor de aanleg van “waterbekkens” (Ne 2:14a) gezorgd, zodat “een bos met jonge bomen” kon worden bevochtigd (Pr 2:6). Bij de jonge bomen lijkt het om andere bomen dan de vruchtbomen van Pr 2:5 te gaan. De gedachte is geopperd dat het hier bomen betrof die gebruikt konden worden voor de bouw van huizen en schepen en het maken van muziekinstrumenten.

Hij had zich ook omgeven met “slaven en slavinnen” die hem op zijn wenken bedienden en aan wie hij het beheer van bepaalde zaken in zijn huis had toevertrouwd (Pr 2:7). De kinderen die deze slaven en slavinnen hebben gekregen, behoorden hem automatisch toe. Zo had hij ook op termijn altijd personeel in overvloed.

De “grote kudde runderen en kleinvee” die hij bezat, overtroffen die van hen die vóór hem in Jeruzalem geweest zijn. Het was een ongekend grote veestapel. Hierdoor was er altijd overvloedig vlees aanwezig.

Hij “vergaarde … ook zilver en goud” (Pr 2:8) wat op zijn grote rijkdom wijst (1Kn 9:14; 28; 1Kn 10:14; 22; 27; 2Kr 1:15). De “kostbaarheden” kwamen van “koningen” van buurlanden en uit door hem veroverde “gewesten”. Het waren oogstrelende schatten. Voor de streling van het oor liet hij zangers en zangeressen komen om ‘life’ voor hem op te treden wanneer hij dat maar wilde. Mooie muziek behoort tot “de genoegens van de mensenkinderen”.

Alles wat een lust is voor een mensenkind, op welk terrein ook, heeft hij genoten, waardoor hij kan zeggen dat hij “genot in overvloed” heeft gehad. Salomo is hier een echte levensgenieter. Het kan zijn dat hiermee ook seksueel plezier wordt bedoeld. Daartoe stelden zijn zevenhonderd vrouwen en driehonderd bijvrouwen hem in staat. Hij verstond de kunst ervan en beschikte over de mogelijkheden daartoe.

Zoals hij in wijsheid was toegenomen (Pr 1:16), zo was hij ook in rijkdom toegenomen (Pr 2:9; 2Kr 9:22). Hij vermeldt nog een keer dat hij allen heeft overtroffen die vóór hem in Jeruzalem geweest zijn. Maar hij heeft zich ook niet door al zijn rijkdom gek laten maken. Het heeft hem niet zo in beslag genomen, dat hij erdoor verblijd was geraakt en de rijkdom hem tot een zondig gebruik ervan had gebracht. Zijn wijsheid had namelijk de overhand gehouden. Daardoor heeft hij intens van alles kunnen genieten, terwijl hij tegelijk de betrekkelijke waarde ervan heeft onderkend.

Hij heeft zijn ogen en zijn hart geen enkele beperking opgelegd (Pr 2:10). Hij heeft zijn ogen niets onthouden wat ze hebben verlangd te zien. Nooit heeft hij ‘nee’ tegen zijn ogen gezegd. Daarbij moeten we eraan denken dat het niet om het kijken naar zondige dingen gaat. Hij heeft het over alles wat hij heeft gemaakt en zich heeft aangeschaft om de zin van het leven te leren kennen. Daarbij is zijn wijsheid bij hem gebleven.

Zijn hart heeft hij “geen enkele blijdschap” ontzegd. Alles wat zijn hart maar heeft kunnen verblijden, heeft hij gedaan. Die blijdschap heeft hij gevonden in alles wat hij heeft gemaakt, waarvoor hij heeft gezwoegd. Met een zekere genoegdoening spreekt hij uit wat zijn deel was van al zijn zwoegen: het heeft hem dan toch maar blijdschap in zijn hart gegeven. Maar is dat het waar hij werkelijk naar op zoek is geweest? Was deze blijdschap de zin van het bestaan?

In Pr 2:11 spreekt hij de conclusie uit. Na afloop van al zijn werken kijkt hij op al die werken terug. Hij beoordeelt alles wat zijn handen hadden gemaakt en wat hij zwoegend tot stand had gebracht. Wat is zijn conclusie? “Het was alles vluchtig en najagen van wind” en “daarin was geen voordeel onder de zon”. Het doet denken aan de vraag van de Heer Jezus: “Wat baat het een mens de hele wereld te winnen en zijn ziel erbij in te boeten?” (Mk 8:36). Het antwoord van Salomo op die vraag zou zijn: ‘Het baat hem niets, helemaal niets.’

Nadat hij alles heeft gedaan wat hij zich had voorgenomen, ziet hij het resultaat onder ogen. Het waren stuk voor stuk indrukwekkende prestaties. We kunnen ons afvragen welk mens tot zoiets in staat is. Maar hoe begaafd hij ook is en hoe indrukwekkend zijn prestaties ook zijn geweest, hij is er niet in geslaagd het antwoord op de vraag naar de ware vulling van het leven te vinden. Ook met het oog op de eeuwigheid heeft het hem niets opgeleverd. Van al zijn denkwerk en al zijn arbeid blijft niets bewaard.

Het “genot in overvloed” heeft een houdbaarheidsdatum. Het is slechts een tijdelijk en direct genot. Hij heeft het voordeel dat alles wat hij heeft ondernomen, is gelukt. In die zin is hij daar blij mee. Maar niets van dat alles heeft blijvende waarde. Het enige wat het hem heeft opgeleverd, is die blijdschap. Als dat alles is en er niets anders meer is, als er niets van blijvende waarde is, is dat armzalig. De conclusie van al zijn proberen is niet anders dan die van al zijn studeren.

De vraag is steeds: waar draait het in het leven om? De boodschap is dat wij niet de glans van de heerlijkheden van de wereld met het ware geluk moeten verwisselen. We mogen blij zijn met wat we doen, maar we kunnen er nooit in rusten. Laat de aarde het watervat zijn, niet de bron.

Alleen God kan terugkijken op al Zijn werken en naar waarheid en met volkomen voldoening vaststellen: “En zie, het was zeer goed” (Gn 1:31).

Copyright information for DutKingComments