Ecclesiastes 2:12

Wijsheid heeft voorkeur, maar is ook vluchtig

De Prediker heeft daarna zijn aandacht weer “op het bezien van wijsheid” gericht (vgl. Pr 1:16-18), maar nu om die te vergelijken met “onverstand en dwaasheid”, de tegenhangers van wijsheid (Pr 2:12). De reden van die vergelijking is de vraag die zich aan hem opdrong wat voor iemand het zal zijn die hem opvolgt. Hij heeft zich uitgesloofd voor het antwoord op de zinvraag van het leven. Daarvoor heeft hij ‘grootse dingen’ voor zichzelf tot stand gebracht (Pr 2:4). Hij kan op al die bouwwerken wijzen. Daarvan kan zijn opvolger leren dat de zin van het leven niet in prachtige bouwwerken en grote rijkdom zit. Wanneer hij die les ter harte neemt, laat hij zien dat hij wijsheid bezit.

De grote vraag is echter hoe zijn opvolger te werk zal gaan. Hij zal met dezelfde vraag over de zin van het leven geconfronteerd worden. Zal hij dan opnieuw alles gaan onderzoeken en net zo te werk gaan als hij, de Prediker, te werk is gegaan? Dat zal toch niet waar zijn? Misschien vindt zijn opvolger de vraag waarmee hij zo druk bezig is geweest helemaal niet interessant. Het kan zelfs zo erg zijn, dat ‘de mens na hem’ in onverstand en dwaasheid alles weer afbreekt wat de Prediker heeft gebouwd.

De vraag wat zijn opvolger zal doen met wat hij heeft gedaan, maakt hem niet onzeker over de waarde van de wijsheid ten opzichte van de dwaasheid. Zijn opvolger mag dan misschien een dwaas zijn die het wiel opnieuw wil uitvinden omdat hij niets wil leren van de wijsheid van de Prediker, het verandert niets aan de wijsheid zelf die hij zelf heeft opgedaan.

De wijsheid heeft altijd de voorkeur boven de dwaasheid. Dat wijsheid uitnemendheid heeft boven dwaasheid, is een gegeven dat iedere wijze zal opmerken en bevestigen. Op dezelfde manier heeft het licht de voorkeur boven de duisternis. Wijsheid is te verkiezen boven dwaasheid omdat wijsheid een zekere mate van licht geeft in het leven op aarde, terwijl dwaasheid iemand in duisternis hult, waardoor hij niet weet waar hij is en waar hij heengaat.

Enkele voordelen van de wijsheid worden verderop in dit boek genoemd, zoals: wijsheid geeft succes (Pr 10:10), beschermt (Pr 7:12), geeft macht (Pr 7:19) en verlicht (Pr 8:1) en is beter dan kracht (Pr 9:16). Je bent echt wel een dwaas als je dat negeert of zelfs veracht en liever in de duisternis wandelt.

Wijsheid heeft licht (Pr 2:13) en zicht (Pr 2:14). Ieder mens heeft ogen in zijn hoofd, maar de wijze gebruikt ze ook. Daardoor weet de wijze waar hij loopt en ziet hij waar hij naar toe gaat. De dwaas “wandelt in de duisternis”, hij is duisternis en heeft de duisternis lief (Ef 5:8; Jh 3:19). Dit onderscheid is nuttig voor het leven op aarde.

Toch heeft dit onderscheid slechts een beperkte betekenis. Het voordeel van de wijze is uiteindelijk niet groot, want hem treft hetzelfde lot als de dwaas. De wijze kan bijvoorbeeld net zo goed ziek worden, een ongeluk krijgen of een verlies lijden als de dwaas. Het “lot” is neutraal, het heeft de algemene betekenis van ‘iets wat gebeurt’. Het is een niet geplande en onverwachte gebeurtenis. Dit is vooral van toepassing op de dood. Het ‘treft’ alle mensen dat zij sterven.

De onvermijdelijkheid van de dood doet de wijsheid zonder betekenis schijnen, want de dood is de grote ‘gelijkmaker’ (vgl. Ps 49:11). De dood is in Prediker niet de overgang naar het hiernamaals, maar de scheiding met het heden en alle vruchten die het van zijn arbeid heeft willen oogsten.

Wanneer de Prediker zich realiseert dat hem hetzelfde lot treft als de dwaas, komt de vraag bij hem op, waarom hij dan wel zo bovenmate wijs is geweest (Pr 2:15). Waarom heeft hij zich zo ingespannen, er zoveel moeite voor gedaan, om wijs te worden? Het maakt uiteindelijk immers niets uit. Het helpt je wel wat in je leven, maar wereldse wijsheid voorkomt niet dat jou hetzelfde lot treft dat de dwaas treft die geleefd heeft zonder zich ook maar ergens voor uit te sloven of zich ergens iets van aan te trekken. Dan kan hij maar één ding concluderen en dat is dat natuurlijke wijsheid in het aardse leven ook “vluchtig”, leeg, zonder enig blijvend resultaat, is.

In Pr 2:16 motiveert de Prediker zijn opmerking van Pr 2:15. Het is duidelijk dat de herinnering aan een wijze net als die aan een dwaas na verloop van tijd vervaagt. Ze blijven niet voor eeuwig in herinnering. Zaken waarover in de ene generatie veel wordt gesproken, worden in een volgende generatie niet meer genoemd. Ze worden gewoon vergeten, het is alsof ze er nooit geweest zijn. Nieuwe personen en nieuwe dingen roepen om de aandacht en verdringen de gedachtenis aan de oude personen en dingen. Zo sterft de wijze met de dwaas weg uit de herinnering.

Vanuit het standpunt van het geloof is er wel een gedachtenis (Sp 10:7; Ps 112:6; 1Ko 11:24-25). Ook is er voor het geloof wel degelijk onderscheid in het sterven van de wijze en de dwaas (vgl. Gn 18:23).

Alles overwegende kan hij niet anders dan het leven en al het werk onder de zon haten omdat hij er niet de voldoening in heeft gevonden, die hij heeft verwacht erin te vinden. Daardoor leek het hem een kwaad werk. Zijn fraaie huizen en hoven en waterwerken begint hij spoedig moe te worden. Hij is erop uitgekeken geraakt. Hij kijkt er na verloop van tijd naar zoals kinderen kijken naar een stuk speelgoed dat ze graag wilden hebben, maar waarvan ze, nadat ze er een poosje mee hebben gespeeld, moe worden en het weggooien. Het eerste plezier is er snel af en dan willen ze wat anders hebben.

Het is een goede zaak tot dit punt te komen. We moeten het leven eerst haten, voordat we het vinden (Jh 12:25). Het leven aan deze kant van de dood is geen mooi leven, het is niet iets om lief te hebben ten koste van de eeuwigheid (1Ko 15:19; Op 12:11). We moeten het ware leven grijpen (1Tm 6:12). Het leven krijgt pas betekenis als de Heer Jezus erin verschijnt. Hij geeft leven in overvloed (Jh 10:10).

Copyright information for DutKingComments