Ecclesiastes 2:19

Zwoegen geeft ook geen blijvend geluk

Het haten van het leven (Pr 2:17) wordt gevolgd door het haten van het werk. Werken is net zo zinloos als het leven, want je moet al je werk achterlaten, dus waar werk je voor (Pr 2:18; vgl. Lk 12:13-21)? Salomo heeft geweldige bouwwerken tot stand gebracht, zoals huizen, tuinen en boomgaarden. Hij kan er zelf enige tijd van genieten, maar met zijn dood is dat voorbij. Er komt een moment dat de mens de controle over zijn arbeid verliest en alles wat hij heeft verricht aan anderen moet overgeven.

Loslaten is al geen feest, maar nog erger is de kwellende vraag wie er met zijn nalatenschap vandoor zal gaan en vooral hoe die persoon ermee zal omgaan (Pr 2:19). Wist je nu maar zeker dat je alles achterlaat aan iemand die er net zo wijs mee omgaat als jij. Dan kan die wetenschap tenminste nog enige voldoening aan je werk geven. Maar die wetenschap is er niet.

Wat de wijze met wijs zwoegen onder de zon heeft verworven, kan zomaar in de handen van een dwaas terechtkomen. Dan krijgt deze er de beschikking over. Die gedachte maakt dat alles wat hij heeft gedaan, “vluchtig” is, wat wil zeggen dat er geen enkele garantie op een goede voorzetting is. De vrees van de Prediker is bewaarheid geworden. Zijn zoon Rehabeam was een dwaas (1Kn 11:41-43; 1Kn 12:1-24).

De gedachte aan de mogelijke nutteloosheid van zijn werk veroorzaakte wanhoop in zijn hart (Pr 2:20). Je kunt de resultaten van je werk niet beschermen tegen het misbruik dat anderen ervan maken. Dat is om wanhopig van te worden als je denkt aan alles wat je met hard werken tot stand hebt gebracht.

Deze (begrijpelijke) wanhoop is wel heel wat anders dan de vreugde van de voldoening die hij erin heeft gezocht. Het is ook heel wat anders dan de zekerheid die wij mogen hebben dat ons werk niet vergeefs is als het voor de Heer wordt gedaan (1Ko 15:58). Ons werk voor de Heer is veilig in Zijn handen (2Tm 1:12). Hetzelfde is van toepassing op hen die in de grote verdrukking voor de Heer zullen sterven. Van hen staat geschreven: “Gelukkig de doden die in [de] Heer sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten van hun arbeid; want hun werken volgen hen” (Op 14:13).

In Pr 2:21 komt zijn hart weer wat tot rust, dat wil zeggen tot het berusten in het onvermijdelijke. Het dringt tot hem door dat het in feite de gewone loop van het leven van een wijs mens onder de zon is. Een wijs mens, zoals hij zelf is, zwoegt. Hij rent niet als een dolle door het leven, maar gaat met wijsheid te werk. Hij overweegt elke keus die hij moet maken en maakt de juiste keus. En dan blijkt dat hij kennis van zaken heeft. Hij weet wat zijn keus inhoudt. En daar blijft het niet bij. Hij heeft ook de bekwaamheid om zijn wijze keus en zijn kennis in praktijk te brengen.

Alles bij elkaar is het duidelijk geworden dat je bij de dood alles moet loslaten en dat een ander met de resultaten van je arbeid aan de haal gaat. Dit is een feit dat je moet accepteren, maar je kunt er onmogelijk mee instemmen als een rechtvaardige zaak. Het maakt dat je eigen werk “vluchtig” is, het is voor niets geweest. Er is voor jezelf geen blijvend resultaat aan verbonden, en de zekerheid dat iemand anders er een wijs gebruik van zal maken, wordt je niet gegund. Je kunt dat niet anders dan “een groot kwaad” noemen.

Dus, “wat heeft de mens aan al zijn zwoegen en aan wat zijn hart najaagt, waarvoor hij zwoegt onder de zon?” (Pr 2:22). Het antwoord hierop is: niets, helemaal niets. De Prediker kan niet anders doen dan de conclusie herhalen waarmee hij in Prediker 1 begon (Pr 1:3).

In Pr 2:23 volgt de reden van zijn conclusie. Dat zien we aan het woord “want” waarmee het vers begint. Al de dagen van zijn inspanningen, hoe voorspoedig die ook zijn verlopen, heeft hij leed en verdriet gevoeld. Het onbehaaglijke gevoel van een ‘mission impossible’, van een ‘onmogelijke opdracht’, is bij een zwoegende mens steeds onderhuids aanwezig.

En, zo zegt de Prediker, wanneer een mens na een dag hard werken vermoeid naar bed gaat, kan hij niet goed slapen. Zijn bezigheden spoken hem door het hoofd. De onzekerheid of hij het gestelde doel wel zal bereiken, knaagt aan hem. Daardoor komt zijn hart maar niet tot rust. Zo plaagt de rusteloosheid van het leven onder de zon hem zelfs ’s nachts.

Voor wie bezig is met de dingen van de Heer en de weg gaat die Hij aanwijst, is dat anders. We zien het allereerst bij de Heer Jezus zelf. Hij heeft altijd de wil van de Vader gedaan en is altijd de weg gegaan die de Vader Hem heeft aangewezen. Daarom heeft Hij kunnen slapen, zelfs te midden van de storm (Mk 4:38). We zien die volkomen rust ook bij Petrus wanneer hij in de gevangenis is en de dood voor ogen heeft (Hd 12:6).

Copyright information for DutKingComments