Ecclesiastes 7:6

Inleiding

Met Prediker 7 begint een nieuw gedeelte in dit boek. Dat kunnen we zien als we kijken naar de vorm waarin de Prediker in het eerste deel van dit hoofdstuk, Pr 7:1-14, zijn waarnemingen uitspreekt. Hij doet dat in een vorm van zogenaamde “beter … dan” spreuken, een vorm die we ook in het boek Spreuken tegenkomen (Sp 12:9; Sp 15:16-17; Sp 17:1).

We moeten leren waarop het in het leven aankomt. Dat houdt in dat we het betere of voortreffelijkere weten te onderscheiden van wat wel goed kan zijn, maar toch van mindere kwaliteit is dan het betere (Fp 1:10). Dit onderscheid wordt het best gezien als we kijken naar het einde van een zaak. Daarom is het wijs om bij al ons doen en laten het einde in de gaten te houden, zowel bij onszelf als bij anderen (Hb 13:7).

Kijk bijvoorbeeld maar eens naar het einde van de rijke man en de arme Lazarus (Lk 16:19-31). Zo laat ook het tegenwoordige, prachtige Babylon, dat is de rooms-katholieke kerk, niet haar ware aard zien. We zien haar ware aard aan haar einde, wanneer het oordeel over haar komt (Op 17:1-18; Op 18:1-24). Met het oog daarop en ook op onszelf mag ons gebed zijn: “HEERE, maak mij mijn einde bekend en wat de maat van mijn dagen is, zodat ik weet hoe vergankelijk ik ben” (Ps 39:5).

‘Beter … dan’ waarnemingen

In Israël is een naam veel meer dan een naamkaartje of een sticker. Een naam geeft uitdrukking aan hoe iemand is, zijn persoonlijkheid en karakter. “Een [goede] naam” (Pr 7:1) krijg je na verloop van tijd en op grond van een bepaald gedrag. Die goede naam blijft ook na de dood. De geur van “goede olie” is slechts tijdelijk, hoewel de geur aangenaam is voor de duur dat hij blijft hangen. Het gaat niet om goed tegenover slecht, maar om beter tegenover goed. Beter heeft hier de betekenis van nuttiger, van meer voordeel opleveren.

De Naam van de Heer Jezus is “een uitgegoten [zalf]olie” waarvan de geur blijft tot in eeuwigheid (Hl 1:3). De goede naam van Maria blijft bestaan in verbinding met haar daad van zalving van de Heiland (Mt 26:13).

Dat de dag van iemands dood beter is dan die van zijn geboorte, is alleen waar als Christus er niet bij betrokken wordt. Voor wie Christus kent, is het met Christus zijn, ofwel ontslapen, “verreweg het beste” (Fp 1:23), maar is het leven met en voor Hem ook van grote betekenis. De Prediker spreekt deze waarneming uit als onder de zon gedaan, zonder achter de horizon te kijken. Hij kijkt naar het leven op aarde zonder rekening te houden met de waarheid dat “het de mensen beschikt is eenmaal te sterven” met “daarna het oordeel” van God over de bedreven zonden (Hb 9:27).

De confrontatie met de dood die een begrafenis altijd met zich meebrengt, is nuttig omdat juist dan de werkelijkheid van het broze en vergankelijke bestaan van de mens openbaar wordt (Pr 7:2). De dood brengt ons ertoe over het leven na te denken. Een begrafenis laat ons ook nadenken over die van onszelf. We kunnen meer leren van de dag van iemands dood dan van de dag van zijn geboorte.

Een feest bij de geboorte en de feestmaaltijden in het leven, zijn niet per se verkeerd, maar ze maken ons niet ernstig. Feestelijke gelegenheden zijn niet bij uitstek geschikt om stil te staan bij de ernst van het leven. De uitbundigheid voert de boventoon. Bij droevige gebeurtenissen is de stemming bedachtzaam en is men meer geneigd te denken aan de betekenis van het leven. We zullen er dan toe komen met Mozes te bidden: “Leer [ons] zó onze dagen tellen, dat wij een wijs hart verkrijgen” (Ps 90:12).

Bij een begrafenis worden we bepaald bij de onontkoombare werkelijkheid dat de dood “het einde van ieder mens” in zijn bestaan op aarde is. Ieder mens krijgt er vroeg of laat onherroepelijk mee te maken. Het is uiterst dom de ogen daarvoor te sluiten. De Prediker wijst erop dat de levende het ter harte moet nemen. Doe iets met die werkelijkheid die ook jou een keer zal treffen. De mens moet niet gedachteloos leven alsof er aan zijn leven op aarde nooit een einde zal komen. Hij moet zolang hij leeft, daar zijn gedachten op richten.

Bij het klaaghuis en de dood hoort verdriet en niet gelach (Pr 7:3). Hier gaat het over de juiste gemoedstoestand bij de gedachte aan de broosheid van het bestaan. Mensen willen niet verdrietig zijn. Het leven moet vrolijk zijn. Mensen willen niet worden geconfronteerd met zwartgalligheid. Alles moet stralend zijn. Het is de maskerade van de mens die verdriet geen enkele ruimte wil bieden, want dat zet een domper op het gekoesterde geluksgevoel.

Wat er echt in het hart omgaat, wordt duidelijker gezien bij een treurig gezicht als gevolg van innerlijk verdriet dan bij het masker van de glimlach waarachter vaak veel ellende schuilgaat. Dat het goed gaat met het hart, wil zeggen dat verdriet het innerlijke leven beter geschikt maakt om te komen tot het vormen van het juiste oordeel over het leven. Dat is het gevolg als de dood in de ogen wordt gekeken.

Uiterlijke droefheid en innerlijke blijdschap kunnen in het leven van de gelovige samengaan. Paulus zegt: “Als bedroefd, maar altijd blij” (2Ko 6:10). Hij is bedroefd vanwege de uiterlijke omstandigheden, maar blij omdat de Heer erbij is. Dat betekent dat God geen vijand van de blijdschap is. Hij roept de Zijnen op zich te verblijden, maar dan wel in Hem (Fp 4:4) en voor Zijn aangezicht (Dt 12:12).

Zonder Hem is er onder de zon geen echte blijdschap, maar slechts een surrogaat ervan. Mensen liggen slap van het lachen door de woordgrappen van een komiek of ook door de bijtende spot over de heiligste dingen van de cabaretier. Hoe slecht is het toch met het hart van die mensen gesteld.

De wijze begrijpt dat verdriet een zegen in zich bergt (Pr 7:4). Daarom is zijn hart “in een klaaghuis”. Hij hoeft er niet lichamelijk aanwezig te zijn, maar hij leeft in het besef van het eindige van het bestaan van de mens op aarde. Het hart is het centrum van iemands bestaan, de plaats waar de overleggingen plaatsvinden. De wijze zal nadenken over de dood. Hij staat die gedachten toe en maakt er zich zorgen over, hij loopt er niet voor weg.

De dwaas zoekt alleen plezier, daar is zijn hart mee bezig, daar gaat zijn hart naar uit, daar is hij naar op zoek. Je kunt hem vinden op allerlei plaatsen waar wat te vieren valt, waar het leuk is om te zijn, waar geen zwartgallig gepraat is, maar je in een deuk ligt om de moppen die worden verteld. Hij is blind voor geestelijke zaken. Het plezier van de wereld heeft als gevolg dat God wordt vergeten of zelfs wordt verworpen.

De voorgaande waarnemingen over verdriet vanwege de dood en over blijdschap die het verdriet ontkent, betekenen in feite een “bestraffing van een wijze” (Pr 7:5). De wijs geworden Prediker heeft doorgegeven waar het in het leven werkelijk om draait en dat is om de dood. Als we naar zijn woorden luisteren en die ter harte nemen, zal ons dat veel voordeel opleveren. Het is beter dat we onszelf nu vernederen en met ons hart in het ‘klaaghuis’ gaan om op termijn verhoogd te worden, dan andersom.

Willen we ernst maken met Gods plan in ons leven, dan moeten we omgang met wijze mensen zoeken die ons willen helpen ons leven op de meest waardevolle manier te leven. Zij kunnen niet al ons verdriet wegnemen en ook niet al onze vragen en problemen oplossen, maar ze kunnen ons wel aanwijzingen geven hoe we ermee om moeten gaan.

Luisteren naar het lied van de dwazen gebeurt om het verdriet en de dood te overschreeuwen. De dwaas spreekt niet over zulke droefgeestige dingen, en als hij er al over spreekt, is dat om er de spot mee te drijven. De komedianten kunnen wel een ogenblik verstrooiing en lachen bieden om het verdriet even te vergeten, maar hun gepraat slaat nergens op en geeft geen enkele steun voor het leven.

Wat dwazen te bieden hebben, is als dorens die branden: je hoort een moment knetterend lawaai, je ziet even vuur en je voelt een vlaag warmte, maar het is allemaal uiterst kortstondig (Pr 7:6). Het vuur laait een paar seconden op en is weer uit. Het knetteren van de dorens heeft geen enkel effect op de kookpot die erboven hangt. Het is dwaasheid te denken dat die pot aan de kook raakt, want daar is goed en langdurig brandend vuur voor nodig. Van dorens wordt de pot niet eens warm.

Zo is het met het lachen van de dwaas. Het is hevig en kort en sterft snel weg, zonder enige indruk na te laten. Wie meent met schaterlachen de dood op een afstand te kunnen houden, is echt dwaas. De Prediker concludeert dat het lachen van de dwaas “vluchtig”, leeg, zonder gevolg is.

Hoeveel mensen zijn er niet die als dwaas betiteld moeten worden omdat ze hoofdzakelijk dingen najagen die alleen wat uiterlijk gelach opleveren, terwijl ze voor de wezenlijke dingen van het leven blind zijn. De mens is een slechte beoordelaar van wat werkelijke en blijvende waarde heeft.

Copyright information for DutKingComments