‏ Ephesians 1:1-2

Inleiding

Lees als inleiding aandachtig Efeziërs 1:1-13.

De brief aan de gelovigen in Efeze is een bijzondere brief. Het verschil met de voorgaande brief, die aan de Galaten, is enorm. Het is werkelijk het verschil tussen hemel en aarde. In zijn brief aan de Galaten heeft Paulus op koele, haast zakelijke toon de gelovigen in de gemeenten in Galatië moeten wijzen op hun afwijking van de waarheid van het evangelie. Overigens proef je tussen de regels door toch zijn grote bewogenheid en emotionele betrokkenheid.

Gezien wat op het spel stond, heeft Paulus hun voorgehouden hoezeer ze gevaar liepen van elke zegen in Christus beroofd te worden en zelfs van de genade te vervallen (Gl 5:4). Door de wet opnieuw een plaats in hun leven te geven gaven de gelovigen in Galatië weer ruimte aan ‘de elementen van de wereld’ (Gl 4:3; 9b).

Hoe totaal anders is de inhoud van de brief aan de Efeziërs. Deze brief laat jou als christen zien

1. wat jouw eigenlijke zegeningen zijn,

2. waar die te vinden zijn en

3. waar ze vandaan komen.

Als je de brief leest, zie je dat de zegeningen van de christen

1. geestelijk zijn,

2. te vinden zijn in de hemel en

3. hun oorsprong hebben in het hart van God.

Je zult in deze brief niet alleen zegeningen voor de individuele christen ontdekken. De gelovigen samen vormen de gemeente en ook de gemeente als geheel heeft geweldige zegeningen gekregen. Over de hoogte en diepte van die zegeningen schrijft Paulus in deze brief ook veel. Die zegeningen heeft de gemeente te danken aan haar verbinding met haar verheerlijkte Hoofd in de hemel, Jezus Christus. In Efeziërs 3 noemt de apostel deze verbinding een “verborgenheid” (Ef 3:4; 9).

Een vergelijking met de brief aan de Romeinen maakt nog duidelijker waar het in de brief aan de Efeziërs om gaat. In laatstgenoemde brief, geschreven rond het jaar 62 als Paulus als gevangene in Rome is, vertelt hij over wat hij in Romeinen 16 noemt ”de openbaring van de verborgenheid” (Rm 16:25).

In de brief aan de Romeinen kan Paulus daar niet op ingaan, maar hij wil wel even kwijt dat er meer is dan de rechtvaardiging op grond van geloof, waarover hij uitvoerig aan de gelovigen in Rome heeft geschreven. Daarom stipt hij, voordat hij zijn brief aan hen afsluit, de verborgenheid nog even aan. Maar in zijn brief aan de Efeziërs gaat hij uitvoerig op de verborgenheid in.

Het terloops opmerken van een onderwerp in de ene brief en het uitvoerig behandelen in de andere heeft te maken met het speciale doel dat elk van deze brieven heeft. De brief aan de Romeinen leert ons wat God gedaan heeft om tegemoet te komen aan de nood waarin wij door de zonde en onze zonden verkeerden. In die brief staat de mens in zijn nood centraal. De brief aan de Efeziërs laat ons zien wat er in het hart van God is. Daarin staat God centraal met Zijn voornemen en verlangens om ons te zegenen, zonder dat Hij daarvoor enige aanleiding in de mens of zijn nood nodig heeft.

Je zult bij het lezen en herlezen van deze brief steeds meer onder de indruk komen van de grootheid van het hart van God. Niemand anders dan God kan bedenken om zondaars die geestelijk dood zijn, terwijl ze in opstand tegen Hem leven (Ef 2:1-2), met ongekende rijkdommen te zegenen, in plaats van hen te verteren door Zijn gerechtigheid en heiligheid. Een van die rijkdommen is dat we de nieuwe mens hebben aangedaan “die overeenkomstig God geschapen is in ware gerechtigheid en heiligheid” (Ef 4:24). Dat is heel wat anders dan door Zijn gerechtigheid en heiligheid verteerd te worden.

Een illustratie kan misschien duidelijker maken wat deze brief ons over God wil vertellen, hoe Hij is:

Een rijke man bewijst een arme straatjongen een grote dienst als hij voor die jongen een boete betaalt die deze heeft gekregen voor een vergrijp. Dat is heel vriendelijk van die man. Door die vriendelijkheid ontloopt de jongen ook de straf die staat op het niet betalen van een boete. De vriendelijkheid van de man gaat nog verder als hij de jongen ook nog in staat stelt naar school te gaan om hem zo te bevrijden van onwetendheid. Als de man ook voorziet in zijn levensonderhoud, is de jongen ook niet langer arm. Dat is allemaal vriendelijkheid met het oog op de nood waarin de jongen verkeert.

Máár, als de man de jongen aanneemt als zoon en hem daardoor dicht bij zich heeft, en als de man hem daarbij ook nog voorziet van rijkdom en invloed, heeft dat niets te maken met de nood waarin de jongen verkeert. Dat geeft puur aan hoe de rijke man zelf is, hoe zijn gezindheid is, waarin hij zelf zijn vreugde vindt.

Wel, zo wordt God in de brief aan de Efeziërs voorgesteld. Alles in deze brief gaat uit van God, van Zijn gedachten en raadsbesluiten. Wat de mens nodig heeft of zou willen hebben, blijft volledig buiten beschouwing.

Er is nog een illustratie die verduidelijkt wat de brief aan de Efeziërs ons wil leren. Die illustratie vind je in het Oude Testament, in de reis die het volk Israël vanuit Egypte door de woestijn naar het beloofde land, Kanaän, maakt. In het boek Exodus zie je in beeld wat de brief aan de Romeinen ons wil leren. In Egypte is Gods volk in slavernij en wordt daaruit bevrijd na het vieren van het Pascha. Die bevrijding vind je terug in de brief aan de Romeinen. Daar wordt ons een mens voorgesteld die leeft in de slavernij van de zonde en die daarvan verlost wordt door het bloed en het kruis van Jezus Christus.

Na het Pascha vertrekt het volk uit Egypte en komt via de Rode Zee in de woestijn. Daar krijgt het volk de tabernakel, waarin God te midden van Zijn volk woont. Tevens krijgt het een offerdienst waardoor het volk tot God kan naderen en met Hem in verbinding kan blijven. Dit wordt in het boek Leviticus beschreven. Na Leviticus komt Numeri, het boek waarin de reis door de woestijn wordt beschreven en van welke middelen God het volk voorziet voor die reis. De beelden van Leviticus vind je in het Nieuwe Testament terug in het onderwijs van de brief aan de Hebreeën en de beelden van Numeri vind je terug in de beide brieven aan de Korinthiërs.

Voordat het volk het beloofde land binnentrekt, verblijft het nog enige tijd in de vlakten van Moab. Daar houdt Mozes enkele grote redevoeringen. Die vind je in Deuteronomium. In de eerste hoofdstukken van dat boek geeft hij een terugblik. Daarna kijkt hij vooruit, naar alles wat het volk in het beloofde land wacht. In het Nieuwe Testament ben je dan aangekomen bij de brief aan de Filippenzen. Die brief gaat over de christen die nog wel op aarde is, maar met zijn hele hart op de hemel is gericht.

Na Deuteronomium komt het boek Jozua. Het volk is door de Jordaan gegaan en het land Kanaän binnengetrokken. In het Nieuwe Testament vind je dit terug in de brief aan de Efeziërs. Net zoals Israël het land, dat hun door God is gegeven, in bezit heeft moeten nemen, zo wordt jou in de brief aan de Efeziërs geleerd om in bezit te nemen wat geestelijk jouw eigendom is in de hemelse gewesten.

Al de zegeningen die in deze brief worden voorgesteld, zijn jou in Christus geschonken. Maar je zult pas kunnen zeggen dat ze echt jouw geestelijk eigendom zijn geworden als je ze persoonlijk, geestelijk, met je hart, in bezit hebt genomen. We kunnen pas zeggen dat een waarheid ons geestelijk eigendom is, als we die waarheid niet alleen een plaats in ons hart hebben gegeven, maar als we God ook voor die waarheid hebben aanbeden. Dat is ook waarnaar God verlangt ten aanzien van de waarheden in de brief die je nu voor je hebt.

Afzender, geadresseerden, zegenwens

Ef 1:1. Evenals in de vier voorgaande brieven stelt Paulus zich hier als “apostel” voor. En net als in de tweede brief aan de Korinthiërs zegt hij erbij dat hij dat is “van Christus Jezus door [de] wil van God”. In enkele brieven noemt hij nog iemand anders als afzender. Hier doet hij dat niet. God heeft aan Paulus, en aan hem alleen, de verborgenheid van de eenheid tussen Christus en de gemeente bekendgemaakt. Met het oog op het doel van deze brief moet direct duidelijk zijn vanuit welke positie Paulus spreekt. Daarom stelt hij zich voor als apostel, wat ‘gezondene’ betekent. Gezondene wil zeggen dat hij namens Iemand anders komt, een Meerdere, en dat hij komt met een boodschap van die Meerdere.

Hij is een apostel van Christus Jezus, Die is zijn Zender. Voor de uitoefening van zijn apostelschap is zijn oog voortdurend gericht op Christus Jezus. Door Hem, Die als verheerlijkte Mens in de hemel is, is hij ook tot apostel geroepen (Hd 9:1-18). De oorsprong van zijn apostelschap ligt in de “wil van God” en niet in de wil van zichzelf of van welke andere mens dan ook. Menselijke aanstelling is uitgesloten. Gód wilde Paulus als apostel gaan gebruiken. En wat God wil, dat gebeurt ook. Paulus’ volmacht als apostel is als het ware voorzien van de handtekeningen van Christus Jezus en van God. Wat Paulus schrijft, is daarom ook met het gezag van twee Goddelijke Personen bekleed.

Nog even iets over het apostelschap van Paulus. Er is een verschil tussen zijn apostelschap en dat van de twaalf. Het onderscheid ligt zowel in de roeping als in de uitoefening. De twaalf zijn geroepen door de Heer Jezus toen Hij op aarde was (Lk 6:13). Paulus is geroepen door de verheerlijkte Heer in de hemel (Hd 26:16-18). Aan hem is het apostelschap onder de volken en aan de twaalf dat onder het volk Israël toevertrouwd (Gl 2:8). Paulus’ roeping door de verheerlijkte Heer in de hemel maakt ook het karakter van zijn dienst duidelijk. Die is er namelijk op gericht aan de gemeente te vertellen wat haar verbinding is met Christus in de hemel. Zoals al is opgemerkt, gaat het in deze brief daarom.

Na de afzender horen we over de geadresseerden. Er staat niet zomaar ‘aan de gemeente in Efeze’. Er staat veel meer. De gelovigen daar worden aangesproken als “heiligen en getrouwen”. Dat zegt veel over hun leven als gelovigen en over de geestelijke toestand waarin de gemeente in Efeze verkeert. Die geestelijke toestand is belangrijk voor wat Paulus gaat schrijven. Zou Paulus, als hij hen had moeten aanspreken als ‘vleselijken’ (1Ko 3:1), over zulke verheven zegeningen tot hen hebben kunnen spreken? Als hij de diepgaande waarheden die hij aan de Efeziërs schrijft, aan de Korinthiërs had geschreven, waren er twee reacties mogelijk geweest:

1. of ze hadden eenvoudig niet begrepen waar Paulus het over had en het afgedaan als gepraat van een man die met zijn hoofd in de wolken liep,

2. of als ze wel verstandelijk hadden begrepen waar Paulus het over had, waren ze er vast nog trotser door geworden. Ze beroemden zich al op zoveel gaven en daar kwamen die zegeningen ook nog bij.

Hierdoor zie je dat elke gemeente een brief krijgt die aansluit op de geestelijke toestand waarin ze verkeert. Die toestand wordt bepaald door het gedrag, de houding en de gezindheid van de individuele leden van de gemeente. Daarom is dit ook van toepassing op jou en mij als individuele christenen. Om het volle genot te kunnen hebben van de heerlijke dingen die Paulus in deze brief ontvouwt, zullen jij en ik in een geestelijke toestand moeten zijn die de benamingen ‘heiligen en getrouwen’ rechtvaardigt.

In het geval van de Efeziërs geven deze kenmerken treffend de toestand weer die noodzakelijk is om de mededelingen in deze brief niet alleen te kunnen ontvangen, maar ze ook te begrijpen, ervan te genieten en God ervoor te aanbidden. Ook zal de leer van de brief de praktijk van hun geloofsleven verder vorm geven.

De benaming “heiligen” geeft aan dat de gelovigen in Efeze voor God zijn afgezonderd. In principe geldt van ieder kind van God dat het geheiligd is, dat wil zeggen dat het door en voor God apart is gezet van de ongelovige wereld. Bij de Efeziërs is dat niet alleen een positie, maar is ook in hun dagelijkse leven duidelijk te zien dat zij voor God afgezonderd zijn. Ze doen niet met de wereld mee, maar zijn er duidelijk van onderscheiden.

De benaming ”getrouwen” toont aan dat zij trouw zijn aan God en de Heer Jezus. Ze wijken niet af van de weg die God wil dat ze gaan. Het Griekse woord voor ‘getrouwen’ kan ook worden vertaald met ‘gelovigen’. De gelovigen in Efeze zijn trouw en daarom kan Paulus hun deze brief schrijven.

Ook de toevoeging “in Christus Jezus” is van belang. Hiermee wordt aangegeven dat hun heilige en trouwe leven verankerd is in de positie die zij in Christus Jezus bezitten. Het gaat niet om hen, maar om Hem. In de brief komen vaak uitdrukkingen als “in Hem” en “in Christus” voor. In dit hoofdstuk kom je ze al acht keer tegen. Het is de moeite waard dat zelf eens na te gaan.

De brief is geschreven aan de gemeente “in Efeze”. In Handelingen 18-20 kun je heel wat lezen over deze stad. Paulus heeft er het evangelie gepredikt. Hij is er drie jaar geweest (Hd 20:31) en heeft er veel tegenstand ondervonden (Hd 19:23-31). Als hij is vertrokken, laat hij die gemeente niet aan haar lot over. Hij besteedt nazorg door middel van Timotheüs (1Tm 1:3) en als deze er niet langer kan zijn, stuurt hij Tychicus (2Tm 4:12).

Hij heeft ook meegemaakt hoe de gemeente in Efeze uiteindelijk is afgeweken van het leven in overeenstemming met haar bijzondere voorrechten. Hij heeft er persoonlijk de pijn van gevoeld. Onder hen die in Asia zijn en die zich van hem hebben afgewend, bevinden zich namelijk ook de gelovigen in Efeze (2Tm 1:15).

De laatste vermelding van Efeze treffen we aan in de zendbrief van de apostel Johannes in Openbaring 2 (Op 2:1-7). Wat Johannes daar schrijft, laat zien waarmee het verval is begonnen, het verval dat zich door de eeuwen heen in de christelijke kerk zou voltrekken en zich nu bijna voltrokken heeft: het verlaten van de eerste, de voornaamste, liefde voor de Heer Jezus (Op 2:4). Het sluit aan op wat Paulus heeft voorzien en waarvoor hij de gemeente in Efeze heeft gewaarschuwd in Handelingen 20 (Hd 20:29-30).

Ef 1:2. Hij moet dat voor ogen hebben gehad als hij de heiligen en getrouwen “genade” en “vrede” toewenst. Niet zomaar genade en vrede, maar “genade … en vrede van God onze Vader en van [de] Heer Jezus Christus”. In Handelingen 20 heeft hij hen ook al toevertrouwd aan “God en het Woord van Zijn genade” (Hd 20:32). Hij weet dat de toekomst er niet rooskleurig uitziet als het gaat om het vasthouden van de vele zegeningen die in deze brief naar voren komen. Wat is het dan een bemoediging, ook voor jou en mij, zeker te weten dat de genade en de vrede van Goddelijke Personen altijd overvloedig aanwezig zullen zijn.

Als je leeft in een levende verbinding met God als Vader en met Jezus als Heer en Christus, mag je weten door genade omgeven te zijn. Het gevolg is dat je vrede in je hart ervaart, waarmee je door de donkerste tijd heen kunt gaan. De brief begint én eindigt met genade en vrede (Ef 6:23-24). Is het niet mooi om te zien dat de hele inhoud van deze brief daardoor als het ware tussen ‘genade en vrede’ ingeklemd zit?

Lees nog eens Efeziërs 1:1-2.

Verwerking: Wat zeggen ‘genade’ en ‘vrede’ jou?

Copyright information for DutKingComments