Ephesians 1:10-14
Alles onder één Hoofd
Ef 1:10. In de verzen die we nu voor ons hebben, vertelt Paulus wat de verborgenheid van Ef 1:9 inhoudt. In Ef 1:10 wordt duidelijk dat God alles in Christus, als het ene Hoofd, zal samenbrengen. In Ef 1:11 horen we dat wij ertoe bestemd zijn in Christus ook erfgenamen te zijn. God zal dit voornemen in vervulling doen gaan in “[de] bedeling van de volheid der tijden”. Het woord ‘bedeling’ betekent hier de wijze waarop God in een bepaalde periode iets beheert en bestuurt. Misschien heb je wel eens gehoord van de ‘leer van de bedelingen’. Dat houdt in dat de geschiedenis van de mensheid in verschillende ‘bedelingen’ of perioden wordt ingedeeld. De eerste bedeling is ‘de bedeling van de onschuld’ waarmee de periode van de schepping tot de zondeval wordt aangeduid. Daarin bestuurt God de schepping door Adam vóór de zondeval. Een volgende bedeling is die zonder wet. Dat is de periode die loopt van Adam na de zondeval tot Mozes. Dan volgt de periode van de wet, die loopt van Mozes tot Christus (Rm 5:13-14). Elke bedeling heeft haar eigen kenmerken. Allemaal duren ze een bepaalde tijd. Gedurende die tijd bestuurt God de mens en Zijn schepping op een wijze die bij die tijd past. In alle bedelingen is de mens telkens opnieuw ongehoorzaam geworden aan God. Daarmee heeft de mens ook steeds de zegen verspeeld die God beloofde als hij aan Hem gehoorzaam zou zijn. Maar nu stelt God een bedeling in het vooruitzicht die genoemd wordt ‘de volheid der tijden’. Dat is de periode waarin alle vorige bedelingen hun volheid, hun vervulling, zullen vinden. Dit is overigens niet hetzelfde als wat in Galaten 4 “de volheid van de tijd” wordt genoemd (Gl 4:4). Daar ziet ‘volheid’ op het verstrijken, dat is het vol worden, van een bepaalde tijd, waarna de grote gebeurtenis, de geboorte van de Heer Jezus, plaatsvindt. Daar gaat het om de lengte of de duur van de tijd. Hier, in Ef 1:10, gaat het niet om de tijdsduur, maar om de kenmerken van een tijdsperiode, dat wil zeggen wat deze bedeling inhoudt die zal aanbreken. Het gaat om wat de komende tijdsperiode karakteriseert. In de vorige bedelingen heeft de mens alles steeds weer verdorven. In de komende bedeling zal dat niet gebeuren. De garantie daarvoor ligt in Hem aan Wie God het bestuur in die bedeling heeft toevertrouwd: Christus. Zoals gezegd, is de regering van Christus op zich geen verborgenheid. De verborgenheid die dan openbaar zal zijn, is dat wel, want dan zien we dat het bestuur, de regering, in handen is van Christus én de gemeente. Christus en de gemeente besturen dan “alles wat in de hemelen en wat op de aarde is”. Dit zal gezien worden in het duizendjarig vrederijk; dan zal Christus het Hoofd zijn. Al in Genesis 1-2 zie je in beeld dat God dit van plan is. We zien daar hoe God eerst aan Adam, als het hoofd van de schepping, de heerschappij en het bestuur over de schepping toevertrouwt. Daarna geeft Hij Eva als zijn vrouw aan zijn zijde. Samen vormen ze de mens (Gn 1:27). Adam is ontrouw geworden, maar Christus zal trouw blijven. Hij zal regeren op een wijze die volmaakt tot eer en vreugde van God en tot zegen van de schepping zal zijn. De heerschappij van Christus zal ook meer omvatten dan die van Adam. Adam heerste over de aarde, Christus zal heersen over de aarde én de hemel. In Hebreeën 1 staat dat God de Heer Jezus “gesteld heeft tot Erfgenaam van alle dingen” (Hb 1:2). Hij heeft recht op de erfenis gekregen door Zijn werk op het kruis van Golgotha. In Openbaring 5, waar je Hem ziet als het Lam, staande als geslacht, is het moment aangebroken dat Hij het recht op de erfenis ook opeist (Op 5:1-6). Hij is het waard! Ef 1:11. Maar wat zien we tot onze verbazing hier, in Efeziërs 1? Dat wij “in Hem … ook erfgenamen zijn geworden”! Dat gaat toch je stoutste verwachtingen te boven?! Wij zijn geen ‘erfdeel geworden’, zoals de Herziene Statenvertaling ten onrechte vertaalt. Dat zou betekenen dat wij tot de erfenis behoren. Dat beantwoordt echter niet aan Gods voornemen. Wat wij hebben ontvangen, is veel grootser. We zullen niet de voorwerpen van zegen zijn, maar de uitdelers ervan, samen met de Heer Jezus. We zijn niet een erfdeel geworden, maar wij hebben met de Heer Jezus een erfdeel ontvangen. We zijn “erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus” (Rm 8:17). We lezen zelfs dat wij daartoe “tevoren bestemd waren naar [het] voornemen van Hem Die alles werkt naar de raad van Zijn wil”. De uitdrukking ‘tevoren bestemd’ zijn we ook al in Ef 1:5 tegengekomen. Daar gaat het over het zoonschap. Hieraan kun je zien hoezeer in Gods voornemen ‘erfgenamen’ en ‘zoonschap’ bij elkaar horen. Die verbinding vind je ook in Hebreeën 1, waar het over de Zoon gaat (Hb 1:2), en in Galaten 4, waar het over ons gaat (Gl 4:7; vgl. Lk 15:11-12). In ‘zoonschap’ zie je hier vooral de verhouding tot God, je kunt zeggen de privékant. Zoonschap is immers voor God Zelf. In ‘erfgenamen’ zie je vooral de verhouding tot de erfenis, je kunt zeggen de publieke kant. Immers, straks zal de wereld openbaar door de Heer Jezus worden geregeerd, samen met ons. Dan is Hij gekomen om “verheerlijkt te worden in Zijn heiligen en bewonderd te worden in allen die hebben geloofd” (2Th 1:10). Dit ligt in “de raad van Zijn wil” opgesloten. In Ef 1:5 schrijft Paulus over ‘het welbehagen van Zijn wil’ in verband met het ‘zoonschap’, en in Ef 1:9 over ‘de verborgenheid van Zijn wil’ in verband met de regering van Christus en de gemeente. Nu zie je dat er ook een ‘raad van Zijn wil is’. Deze drie uitdrukkingen samen geven weer dat God in Zijn welbehagen (Ef 1:5) de verborgenheid (Ef 1:9) uitwerkt naar Zijn raad (Ef 1:11). Zijn raad ligt vast. Niets of niemand kan Hem daarin tegenhouden. Je kunt er vast op rekenen dat het gebeurt zoals Hij wil. Deze verzekering hebben we nodig omdat het gaat om iets dat nog moet komen. Het zoonschap is nu al je deel, de verborgenheid is nu al geopenbaard, maar de erfenis moet nog komen. Ef 1:12. En als de erfenis door ons in bezit wordt genomen, samen met Christus, zullen wij zijn “tot lof van Zijn heerlijkheid”. In die tijd zullen wij één groot loflied op Zijn heerlijkheid zijn. Gods heerlijkheid zal in ons weerspiegeld worden. Bij Gods heerlijkheid mag je denken aan al Zijn voortreffelijke eigenschappen. Ze zullen in ons, in allen die zonen en erfgenamen zijn, zichtbaar worden. In iedere persoon van die ontelbare schare zal iets van Gods heerlijkheid, van Zijn voortreffelijkheden, te zien zijn. Hoe groot moet Hij zijn, Die een dergelijke heerlijkheid heeft! Hoe groot moet de lof zijn die Hem daarvoor gegeven zal worden. Nu is er nog de vraag wie worden bedoeld met “wij die vooraf in Christus hebben gehoopt”. Ik denk dat Paulus hierbij doelt op de Joden die in Christus geloven, die hun vertrouwen op Hem stellen voordat Hij openlijk verschijnt. In dit ‘wij’ sluit Paulus zichzelf in, want ook hij is van geboorte een Jood. In het volgende stukje zal ik over dit “wij” nog iets zeggen.Lees nog eens Efeziërs 1:10-12.Verwerking: De verborgenheid is bekendgemaakt. Vertel in je eigen woorden wat die verborgenheid inhoudt.Verzegeld met de Heilige Geest
Ef 1:13. Ik zou nog iets zeggen over het woord “wij” dat Paulus in Ef 1:12 gebruikt. Dat doe ik naar aanleiding van de verandering van “wij” in Ef 1:12 naar “u” hier in Ef 1:13. Ik heb al gezegd dat Paulus in Ef 1:12 vooral spreekt over Joden die door het geloof in de Heer Jezus nu al met Hem verbonden zijn. Voor hen geldt nu al wat voor Israël als volk nog toekomst is. Het volk moet nog tot berouw en bekering komen. Dat zal gebeuren als de Heer Jezus terugkomt om op aarde te regeren. Dan zal het volk zien op Hem Die zij doorstoken hebben en zullen ze hun Christus onder belijdenis van hun zonden aanvaarden (Zc 12:10-13). Met “vooraf” in Ef 1:12 wordt de huidige tijd bedoeld, de tijd die voorafgaat aan de periode waarin Christus zichtbaar op aarde verblijft. In de huidige tijd wordt Hij alleen door het geloof gezien. In Ef 1:13 gaat het over de heidenen, aangeduid met “u”. Zij zijn ook in Christus. Alleen kan van hen niet worden gezegd dat zij ‘vooraf’ in Christus hebben gehoopt. In Efeziërs 2 lees je dat zij voor hun bekering overal buiten stonden (Ef 2:12). Nu ze zich hebben bekeerd, hebben ze samen met de gelovige Joden deel aan de erfenis van Christus, samen zijn zij erfgenamen geworden in Hem (Ef 1:11). Het is niet zo, dat de heiden die tot geloof komt, deel krijgt aan de zegeningen die aan Israël zijn beloofd. Hij krijgt, samen met de gelovige Jood, deel aan de veel hogere geestelijke zegeningen die te maken hebben met het zoonschap en het erfgenaam zijn. Dat hebben we hiervoor gezien. Als extra zegen komt daar in Ef 1:13 nog de verzegeling met de Heilige Geest bij, met Wie zowel de gelovige Jood als de gelovige heiden is verzegeld. Voordat Paulus daarover gaat spreken, stelt hij eerst op heldere wijze voor hoe de heiden aan de Heilige Geest deel heeft gekregen. Opmerkelijk is de volgorde: eerst horen, dan geloven en ten slotte de verzegeling met de Heilige Geest. Eerst horen en dan geloven stemt overeen met wat we in Romeinen 10 lezen: “En hoe zullen zij geloven in Hem van Wie zij niet gehoord hebben?” (Rm 10:14b). En een paar verzen verder in Romeinen 10 staat: “Dus is het geloof uit de prediking [of: het horen] en de prediking [of: het horen] door het Woord van Christus” (Rm 10:17). Wat in de brief aan de Romeinen “het Woord van Christus” is, wordt hier “het Woord van de waarheid” genoemd, met als toevoeging “het evangelie van uw behoudenis”. De Bijbel is “het Woord van de waarheid”. Hierin heeft God Zijn waarheid, dé waarheid over alle dingen, geopenbaard. Dit Woord van de waarheid betekent voor ieder die dit Woord aanneemt ‘het evangelie van uw behoudenis’. Evangelie betekent ‘goede boodschap’ en dat is het natuurlijk ook voor een mens die inziet dat God hem als zondaar moet oordelen. Het evangelie biedt hem redding aan door geloof in de Heer Jezus. De inhoud van het evangelie staat in 1 Korinthiërs 15: “Ik nu maak u bekend, broeders, het evangelie dat ik u heb verkondigd, dat u ook hebt aangenomen, waarin u ook staat, waardoor u ook behouden wordt … Want ik heb u in de eerste plaats overgegeven wat ik ook ontvangen heb: dat Christus voor onze zonden gestorven is, naar de Schriften; en dat Hij is begraven, en dat Hij op de derde dag is opgewekt, naar de Schriften” (1Ko 15:1-4). In het evangelie gaat het over de dood en opstanding van de Heer Jezus. In Romeinen 4 komt daar nog bij het geloven “in Hem [dat is God] Die Jezus onze Heer uit de doden heeft opgewekt, Die overgegeven is om onze overtredingen en opgewekt om onze rechtvaardiging” (Rm 4:24b-25). Dit houdt in dat door geloof in de Heer Jezus Die door God is overgegeven in de dood en daaruit ook is opgewekt, een mens behouden wordt. God drukt Zijn zegel op ieder mens die dat gelooft als bewijs dat zo iemand Zijn eigendom is. Dit zegel is de Heilige Geest. God de Heilige Geest komt in die persoon wonen. De Heer Jezus zegt in Johannes 14 van de Heilige Geest: “Die met u zal zijn tot in eeuwigheid” (Jh 14:16). Hiermee is duidelijk dat het zegel van Gods eigendomsrecht onverbreekbaar is. Gods Geest wordt hier “de Heilige Geest van de belofte” genoemd. Dit ziet niet zozeer op het feit dat de Heilige Geest beloofd is, maar gaat meer om wat met de verzegeling met de Heilige Geest verbonden is. Met Hem verzegeld zijn houdt een belofte in. Ef 1:14. Die belofte komt tot uiting in wat volgt. De Geest is namelijk “het onderpand van onze erfenis”. Dat Hij het onderpand is, houdt in dat we die erfenis nog niet bezitten. Een onderpand is een soort garantie dat je in de toekomst datgene, wat je nu nog niet hebt, zult ontvangen. In het spraakgebruik is het onderpand altijd minder dan de zaak zelf. Dat is hier natuurlijk niet het geval. Dat de Heilige Geest hier ‘onderpand’ wordt genoemd, heeft alleen te maken met de zekerheid dat de rest nog zal volgen. Omdat Hij ons is gegeven, kunnen we nu al van de erfenis genieten, hoewel we die nog niet daadwerkelijk in bezit kunnen nemen. De erfenis ligt in de toekomst. De Heer Jezus Zelf heeft de erfenis ook nog niet ontvangen. Je leest in Hebreeën 2 dat het toekomstige aardrijk aan Hem onderworpen zal zijn (Hb 2:5-8). Dan pas zal Hij heersen en zullen wij met Hem heersen. Voordat het zover is, moet er eerst nog iets anders met die erfenis gebeuren. We lezen namelijk over “de verlossing van de verkregen bezitting”. Je begrijpt dat met ‘de verkregen bezitting’ de erfenis wordt bedoeld. Deze erfenis is nu al ons bezit, maar ligt nog onder de vloek van de zonde. Die vloek moet eerst worden weggenomen. Wat daarvoor nodig is, heeft de Heer Jezus gedaan op het kruis. Daar is Hij tot ‘een vloek’ gemaakt en heeft Hij de prijs betaald om de vloek van de schepping te kunnen wegnemen. Door de zonde van de eerste mens, Adam, is er een vloek op de schepping komen te liggen. Door de gehoorzaamheid van de tweede mens, Christus, zal deze vloek worden weggenomen. De verkregen bezitting zal verlost worden door Hem Die het recht daartoe heeft verdiend. Ook Openbaring 5 maakt duidelijk Wie recht heeft op de erfenis – dat recht staat beschreven in de boekrol –: de Heer Jezus Christus. Hij is tegelijk de Leeuw uit de stam van Juda (Op 5:5) én het Lam Dat daar staat als geslacht (Op 5:6). De Leeuw heeft overwonnen door Zich als Lam te laten slachten. De erfenis zal Hij in bezit nemen als ‘de bedeling van de volheid der tijden’ is aangebroken (Ef 1:10). Dat gebeurt in zekere zin aan het begin van het vrederijk. Dan is de satan gebonden en de zonde beteugeld. Toch is ook in het vrederijk nog zonde aanwezig en daardoor kan van een volmaakte toestand nog geen sprake zijn. Aan het einde van het vrederijk zal de zonde echter volledig uit de schepping worden gebannen. Dan zal het woord van Johannes de doper ten volle worden vervuld: “Zie het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt” (Jh 1:29). Wanneer de verkregen bezitting verlost is en de gemeente samen met Christus het bestuur daarover heeft gekregen, is het raadsbesluit van God afgerond. Dan zal Gods heerlijkheid schitteren met een glans die nooit zal verbleken. Hij zal dan de lof ontvangen van alles wat er is. De nieuwe schepping zal Zijn heerlijkheid weerspiegelen en alles zal Zijn lof uitademen. Van alle mensen, zowel in de hemel als op de aarde, zal Zijn heerlijkheid afstralen en allen zullen Hem loven. Hem zij de glorie tot in alle eeuwigheid!Lees nog eens Efeziërs 1:13-14.Verwerking: Dank God met je eigen woorden voor wat jij allemaal in deze verzen hebt geleerd over Zijn plannen met en voor jou.
Copyright information for
DutKingComments