Ephesians 1:11

Alles onder één Hoofd

Ef 1:10. In de verzen die we nu voor ons hebben, vertelt Paulus wat de verborgenheid van Ef 1:9 inhoudt. In Ef 1:10 wordt duidelijk dat God alles in Christus, als het ene Hoofd, zal samenbrengen. In Ef 1:11 horen we dat wij ertoe bestemd zijn in Christus ook erfgenamen te zijn.

God zal dit voornemen in vervulling doen gaan in “[de] bedeling van de volheid der tijden”. Het woord ‘bedeling’ betekent hier de wijze waarop God in een bepaalde periode iets beheert en bestuurt. Misschien heb je wel eens gehoord van de ‘leer van de bedelingen’. Dat houdt in dat de geschiedenis van de mensheid in verschillende ‘bedelingen’ of perioden wordt ingedeeld.

De eerste bedeling is ‘de bedeling van de onschuld’ waarmee de periode van de schepping tot de zondeval wordt aangeduid. Daarin bestuurt God de schepping door Adam vóór de zondeval. Een volgende bedeling is die zonder wet. Dat is de periode die loopt van Adam na de zondeval tot Mozes. Dan volgt de periode van de wet, die loopt van Mozes tot Christus (Rm 5:13-14).

Elke bedeling heeft haar eigen kenmerken. Allemaal duren ze een bepaalde tijd. Gedurende die tijd bestuurt God de mens en Zijn schepping op een wijze die bij die tijd past. In alle bedelingen is de mens telkens opnieuw ongehoorzaam geworden aan God. Daarmee heeft de mens ook steeds de zegen verspeeld die God beloofde als hij aan Hem gehoorzaam zou zijn.

Maar nu stelt God een bedeling in het vooruitzicht die genoemd wordt ‘de volheid der tijden’. Dat is de periode waarin alle vorige bedelingen hun volheid, hun vervulling, zullen vinden. Dit is overigens niet hetzelfde als wat in Galaten 4 “de volheid van de tijd” wordt genoemd (Gl 4:4). Daar ziet ‘volheid’ op het verstrijken, dat is het vol worden, van een bepaalde tijd, waarna de grote gebeurtenis, de geboorte van de Heer Jezus, plaatsvindt. Daar gaat het om de lengte of de duur van de tijd.

Hier, in Ef 1:10, gaat het niet om de tijdsduur, maar om de kenmerken van een tijdsperiode, dat wil zeggen wat deze bedeling inhoudt die zal aanbreken. Het gaat om wat de komende tijdsperiode karakteriseert. In de vorige bedelingen heeft de mens alles steeds weer verdorven. In de komende bedeling zal dat niet gebeuren. De garantie daarvoor ligt in Hem aan Wie God het bestuur in die bedeling heeft toevertrouwd: Christus.

Zoals gezegd, is de regering van Christus op zich geen verborgenheid. De verborgenheid die dan openbaar zal zijn, is dat wel, want dan zien we dat het bestuur, de regering, in handen is van Christus én de gemeente. Christus en de gemeente besturen dan “alles wat in de hemelen en wat op de aarde is”. Dit zal gezien worden in het duizendjarig vrederijk; dan zal Christus het Hoofd zijn.

Al in Genesis 1-2 zie je in beeld dat God dit van plan is. We zien daar hoe God eerst aan Adam, als het hoofd van de schepping, de heerschappij en het bestuur over de schepping toevertrouwt. Daarna geeft Hij Eva als zijn vrouw aan zijn zijde. Samen vormen ze de mens (Gn 1:27). Adam is ontrouw geworden, maar Christus zal trouw blijven. Hij zal regeren op een wijze die volmaakt tot eer en vreugde van God en tot zegen van de schepping zal zijn.

De heerschappij van Christus zal ook meer omvatten dan die van Adam. Adam heerste over de aarde, Christus zal heersen over de aarde én de hemel. In Hebreeën 1 staat dat God de Heer Jezus “gesteld heeft tot Erfgenaam van alle dingen” (Hb 1:2). Hij heeft recht op de erfenis gekregen door Zijn werk op het kruis van Golgotha. In Openbaring 5, waar je Hem ziet als het Lam, staande als geslacht, is het moment aangebroken dat Hij het recht op de erfenis ook opeist (Op 5:1-6). Hij is het waard!

Ef 1:11. Maar wat zien we tot onze verbazing hier, in Efeziërs 1? Dat wij “in Hem … ook erfgenamen zijn geworden”! Dat gaat toch je stoutste verwachtingen te boven?! Wij zijn geen ‘erfdeel geworden’, zoals de Herziene Statenvertaling ten onrechte vertaalt. Dat zou betekenen dat wij tot de erfenis behoren. Dat beantwoordt echter niet aan Gods voornemen. Wat wij hebben ontvangen, is veel grootser. We zullen niet de voorwerpen van zegen zijn, maar de uitdelers ervan, samen met de Heer Jezus.

We zijn niet een erfdeel geworden, maar wij hebben met de Heer Jezus een erfdeel ontvangen. We zijn “erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus” (Rm 8:17). We lezen zelfs dat wij daartoe “tevoren bestemd waren naar [het] voornemen van Hem Die alles werkt naar de raad van Zijn wil”.

De uitdrukking ‘tevoren bestemd’ zijn we ook al in Ef 1:5 tegengekomen. Daar gaat het over het zoonschap. Hieraan kun je zien hoezeer in Gods voornemen ‘erfgenamen’ en ‘zoonschap’ bij elkaar horen. Die verbinding vind je ook in Hebreeën 1, waar het over de Zoon gaat (Hb 1:2), en in Galaten 4, waar het over ons gaat (Gl 4:7; vgl. Lk 15:11-12).

In ‘zoonschap’ zie je hier vooral de verhouding tot God, je kunt zeggen de privékant. Zoonschap is immers voor God Zelf. In ‘erfgenamen’ zie je vooral de verhouding tot de erfenis, je kunt zeggen de publieke kant. Immers, straks zal de wereld openbaar door de Heer Jezus worden geregeerd, samen met ons. Dan is Hij gekomen om “verheerlijkt te worden in Zijn heiligen en bewonderd te worden in allen die hebben geloofd” (2Th 1:10).

Dit ligt in “de raad van Zijn wil” opgesloten. In Ef 1:5 schrijft Paulus over ‘het welbehagen van Zijn wil’ in verband met het ‘zoonschap’, en in Ef 1:9 over ‘de verborgenheid van Zijn wil’ in verband met de regering van Christus en de gemeente. Nu zie je dat er ook een ‘raad van Zijn wil is’. Deze drie uitdrukkingen samen geven weer dat God in Zijn welbehagen (Ef 1:5) de verborgenheid (Ef 1:9) uitwerkt naar Zijn raad (Ef 1:11).

Zijn raad ligt vast. Niets of niemand kan Hem daarin tegenhouden. Je kunt er vast op rekenen dat het gebeurt zoals Hij wil. Deze verzekering hebben we nodig omdat het gaat om iets dat nog moet komen. Het zoonschap is nu al je deel, de verborgenheid is nu al geopenbaard, maar de erfenis moet nog komen.

Ef 1:12. En als de erfenis door ons in bezit wordt genomen, samen met Christus, zullen wij zijn “tot lof van Zijn heerlijkheid”. In die tijd zullen wij één groot loflied op Zijn heerlijkheid zijn. Gods heerlijkheid zal in ons weerspiegeld worden. Bij Gods heerlijkheid mag je denken aan al Zijn voortreffelijke eigenschappen. Ze zullen in ons, in allen die zonen en erfgenamen zijn, zichtbaar worden. In iedere persoon van die ontelbare schare zal iets van Gods heerlijkheid, van Zijn voortreffelijkheden, te zien zijn. Hoe groot moet Hij zijn, Die een dergelijke heerlijkheid heeft! Hoe groot moet de lof zijn die Hem daarvoor gegeven zal worden.

Nu is er nog de vraag wie worden bedoeld met “wij die vooraf in Christus hebben gehoopt”. Ik denk dat Paulus hierbij doelt op de Joden die in Christus geloven, die hun vertrouwen op Hem stellen voordat Hij openlijk verschijnt. In dit ‘wij’ sluit Paulus zichzelf in, want ook hij is van geboorte een Jood. In het volgende stukje zal ik over dit “wij” nog iets zeggen.

Lees nog eens Efeziërs 1:10-12.

Verwerking: De verborgenheid is bekendgemaakt. Vertel in je eigen woorden wat die verborgenheid inhoudt.

Copyright information for DutKingComments