Ephesians 1:7-12

De verborgenheid van Gods wil

Ef 1:7. In deze verzen zien we de volgende stappen die God heeft gezet om Zijn voornemen te realiseren. We hebben al gezien dat God ons ‘aangenaam gemaakt heeft in de Geliefde’. Nu lezen we wat we nog meer hebben gekregen in die Geliefde, want op Hem heeft het “in Wie” aan het begin van Ef 1:7 betrekking. We hebben in Hem ook “de verlossing” en “de vergeving”. Je kunt zeggen dat dit de middelen zijn, waarmee de wil van God ten aanzien van ons kon worden vervuld. Zowel vergeving als verlossing is door het werk van Christus tot stand gebracht. Beide waren nodig omdat de zonde in de wereld was gekomen.

‘Verlossing’ was nodig omdat wij volledig in de macht van de zonde waren. Onszelf bevrijden konden we niet, maar door het bloed van Christus is verlossing tot stand gekomen. Dit wordt mooi geïllustreerd in Exodus 12. Het volk Israël is in slavernij in Egypte en God gaat het daaruit verlossen. De basis voor deze verlossing is het bloed van een lam dat moest worden geslacht. In Exodus 12 kun je lezen wat de Israëliet met dat bloed moest doen en wat het voor God betekende (Ex 12:2-13). Op grond van het bloed gaat het oordeel aan de Israëliet voorbij én vindt er verlossing plaats uit de macht van Egypte.

Het zal je duidelijk zijn dat het lam in Egypte een beeld is van het Lam van God, de Heer Jezus. Wat jij had verdiend, heeft Hij in jouw plaats ondergaan. In Hem ben jij verlost, in Hem heb jij de verlossing ontvangen.

Behalve verlossing was ook ‘vergeving’ van je overtredingen nodig. Je was niet alleen in de macht van de zonde, je leefde er ook naar. Dat maakten je daden goed duidelijk. Wat je deed, was in alle opzichten een overtreden van wat God heeft gezegd. Overtredingen vragen altijd om straf. Hoe geweldig is het nu dat God niet jou daarvoor heeft gestraft, maar Zijn eigen Zoon. In Hém heb je vergeving ontvangen.

Hoewel verlossing en vergeving hebben gebracht wat je nodig had, staat jouw nood hier niet op de voorgrond. Nee, het is de bedoeling van de Heilige Geest om in de verlossing en de vergeving “de rijkdom van Zijn [d.i. Gods] genade” te onderstrepen. Op die manier komen Góds hart en gezindheid tot uiting.

In dit vers, waar wij erbij betrokken zijn met onze zonden, komt ‘de rijkdom van Zijn genade’ tot uiting. In Ef 1:6, waar alles alleen om God gaat, is het ‘de heerlijkheid van Zijn genade’. De rijkdom van Zijn genade staat tegenover de armoede van onze zonden waarin wij ons bevonden. Tevens is het niet slechts een genade die voorziet in wat nodig is. God voorziet niet in de mate van onze behoeften, maar in veel meer. Hij voorziet naar Zijn rijkdom.

Ef 1:8. Die rijkdom wordt verwoord in de Ef 1:8-9. Je ziet daar de dode, onmachtige zondaar (jij!) opgetild tot een zo grote hoogte dat hij (jij!) inzicht krijgt in de geheimen van Gods hart, zodat hij (jij!) die met Hem kan delen. Ook hierbij gaat het om plannen van God die Hij van eeuwigheid in Zijn hart had, maar waarvan de volle verwerkelijking nog moet komen.

Het is iets anders dan wat je tot nu toe hebt gezien, namelijk wat er in Gods hart was voor jou en wat Hij ook heeft waargemaakt. Je hebt er deel aan: je bent gezegend met alle geestelijke zegening; je bent uitverkoren; God ziet je als heilig en onberispelijk; Hij heeft je als zoon aangenomen; je bent aangenaam gemaakt in de Geliefde; Hij heeft je verlost en vergeven. Het staat allemaal in de Ef 1:3-7. Allemaal echt helemaal waar.

En, alsof het niet op kan, Hij heeft nog meer zegeningen voor je klaarliggen. Die komen nu aan de orde. Ook daar wil Hij je in laten delen, opdat je nu al kunt gaan genieten van wat nog komt. Om wat er in Zijn hart is met jou te kunnen delen, heeft Hij in de overvloed van de rijkdom van Zijn genade jou “alle wijsheid en inzicht” ter beschikking gesteld. Hoe zouden we iets van Gods plannen en daden kunnen begrijpen als Hij Zelf ons daartoe niet in staat stelt? Ook hier tref je weer overvloed aan: God geeft niet mondjesmaat wijsheid en inzicht, maar “alle”.

Hij weet precies wat nodig is om ons binnen te voeren in de plannen van Zijn hart. Daarvoor heeft Hij ons eerst tot zonen gemaakt. Zoals je nog wel zult weten, heeft Hij dat juist gedaan om Zijn gedachten met ons te kunnen delen. Als zonen heeft Hij ons ‘opgetild’ tot een positie waar Hij op Zijn niveau met ons kan spreken. Daarbij heeft Hij ons voorzien van ‘alle wijsheid en inzicht’. Je kunt wel iets willen bekendmaken, maar als je ‘doelgroep’ er niets van begrijpt, schiet je er niet veel mee op. Zo is God dan ook niet te werk gegaan.

Ef 1:9. God heeft ons wijsheid en inzicht gegeven omdat “Hij ons de verborgenheid van Zijn wil bekend heeft gemaakt”. Hier heb je wat God met ons wil delen. Het gaat om dingen die Hij nog nooit aan iemand heeft verteld, ook niet aan iemand van Zijn volk in het Oude Testament. Wat die verborgenheid inhoudt, staat in de Ef 1:10-11. Het betreft de regering van de Heer Jezus over alle dingen.

Nu zou je kunnen zeggen: ‘Maar dat was toch geen verborgenheid; dat was toch ook in het Oude Testament bekend?’ En dan kun je daarvoor bijvoorbeeld verwijzen naar Psalm 8 (Ps 8:7-9). Daar heb je gelijk in. Toch is dat niet de verborgenheid waar het hier over gaat. Déze verborgenheid gaat over de regering van de Heer Jezus over alle dingen samen met de gemeente. Dat is niet bekendgemaakt in het Oude Testament. De apostel Paulus heeft de speciale bediening gekregen om deze verborgenheid bekend te maken. In Efeziërs 3 zal hij dat nader toelichten.

De verborgenheid van de eenheid tussen de Heer Jezus en de gemeente is voor de wereld nog steeds een verborgenheid. In 1 Johannes 3 lees je eenzelfde gedachte: “Geliefden, nu zijn wij kinderen van God, en het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn” (1Jh 3:2b). Johannes bedoelt te zeggen dat de wereld nog niets ziet van het feit dat wij kinderen van God zijn. Dat zal de wereld pas zien wanneer de Heer Jezus terugkomt en wij met Hem (Ko 3:4; 2Th 1:7-10).

De verborgenheid is alleen bekendgemaakt aan hen die tot de gemeente behoren. Helaas is zelfs voor veel leden van de gemeente deze eenheid nog steeds een verborgenheid. Allen die menen dat de gemeente de voortzetting van Israël is, beseffen niet dat de gemeente haar oorsprong en ook haar doel in de hemel heeft. Juist door hun gericht zijn op de aarde gaan zulke christenen voorbij aan het ‘welbehagen’ van God.

God vindt er Zijn vreugde in deze dingen in deze tijd aan de Zijnen mee te delen. Kijk nog maar eens naar Ef 1:5 waar je ook over het welbehagen van God leest. Daar is het Zijn vreugde om zonen voor Zichzelf te hebben, ook nu al. Hier is het Zijn vreugde om die zonen bekend te maken wat Hij in de toekomst met Christus en de gemeente gaat doen.

God was in het geheel niet verplicht om dit geheim, “dat Hij Zich had voorgenomen in Zichzelf” (Ef 1:10), met ons te delen, maar Hij wilde het zo graag. Nog eens valt hier de nadruk op het feit dat al Zijn voornemens in Hemzelf hun oorsprong hebben. Hij had geen enkele verplichting tegenover wie dan ook om die bekend te maken. Hij had Zijn voornemens voor Zich kunnen houden. Toch is Hij ermee naar buiten gekomen en heeft ze bekendgemaakt aan een door Hemzelf geselecteerde groep mensen. Is het geen groot wonder dat jij en ik daarbij mogen horen?

Lees nog eens Efeziërs 1:7-9.

Verwerking: Ga nog eens na welke stappen God heeft gezet voor het uitvoeren van Zijn voornemens en dank Hem voor elke stap.

Alles onder één Hoofd

Ef 1:10. In de verzen die we nu voor ons hebben, vertelt Paulus wat de verborgenheid van Ef 1:9 inhoudt. In Ef 1:10 wordt duidelijk dat God alles in Christus, als het ene Hoofd, zal samenbrengen. In Ef 1:11 horen we dat wij ertoe bestemd zijn in Christus ook erfgenamen te zijn.

God zal dit voornemen in vervulling doen gaan in “[de] bedeling van de volheid der tijden”. Het woord ‘bedeling’ betekent hier de wijze waarop God in een bepaalde periode iets beheert en bestuurt. Misschien heb je wel eens gehoord van de ‘leer van de bedelingen’. Dat houdt in dat de geschiedenis van de mensheid in verschillende ‘bedelingen’ of perioden wordt ingedeeld.

De eerste bedeling is ‘de bedeling van de onschuld’ waarmee de periode van de schepping tot de zondeval wordt aangeduid. Daarin bestuurt God de schepping door Adam vóór de zondeval. Een volgende bedeling is die zonder wet. Dat is de periode die loopt van Adam na de zondeval tot Mozes. Dan volgt de periode van de wet, die loopt van Mozes tot Christus (Rm 5:13-14).

Elke bedeling heeft haar eigen kenmerken. Allemaal duren ze een bepaalde tijd. Gedurende die tijd bestuurt God de mens en Zijn schepping op een wijze die bij die tijd past. In alle bedelingen is de mens telkens opnieuw ongehoorzaam geworden aan God. Daarmee heeft de mens ook steeds de zegen verspeeld die God beloofde als hij aan Hem gehoorzaam zou zijn.

Maar nu stelt God een bedeling in het vooruitzicht die genoemd wordt ‘de volheid der tijden’. Dat is de periode waarin alle vorige bedelingen hun volheid, hun vervulling, zullen vinden. Dit is overigens niet hetzelfde als wat in Galaten 4 “de volheid van de tijd” wordt genoemd (Gl 4:4). Daar ziet ‘volheid’ op het verstrijken, dat is het vol worden, van een bepaalde tijd, waarna de grote gebeurtenis, de geboorte van de Heer Jezus, plaatsvindt. Daar gaat het om de lengte of de duur van de tijd.

Hier, in Ef 1:10, gaat het niet om de tijdsduur, maar om de kenmerken van een tijdsperiode, dat wil zeggen wat deze bedeling inhoudt die zal aanbreken. Het gaat om wat de komende tijdsperiode karakteriseert. In de vorige bedelingen heeft de mens alles steeds weer verdorven. In de komende bedeling zal dat niet gebeuren. De garantie daarvoor ligt in Hem aan Wie God het bestuur in die bedeling heeft toevertrouwd: Christus.

Zoals gezegd, is de regering van Christus op zich geen verborgenheid. De verborgenheid die dan openbaar zal zijn, is dat wel, want dan zien we dat het bestuur, de regering, in handen is van Christus én de gemeente. Christus en de gemeente besturen dan “alles wat in de hemelen en wat op de aarde is”. Dit zal gezien worden in het duizendjarig vrederijk; dan zal Christus het Hoofd zijn.

Al in Genesis 1-2 zie je in beeld dat God dit van plan is. We zien daar hoe God eerst aan Adam, als het hoofd van de schepping, de heerschappij en het bestuur over de schepping toevertrouwt. Daarna geeft Hij Eva als zijn vrouw aan zijn zijde. Samen vormen ze de mens (Gn 1:27). Adam is ontrouw geworden, maar Christus zal trouw blijven. Hij zal regeren op een wijze die volmaakt tot eer en vreugde van God en tot zegen van de schepping zal zijn.

De heerschappij van Christus zal ook meer omvatten dan die van Adam. Adam heerste over de aarde, Christus zal heersen over de aarde én de hemel. In Hebreeën 1 staat dat God de Heer Jezus “gesteld heeft tot Erfgenaam van alle dingen” (Hb 1:2). Hij heeft recht op de erfenis gekregen door Zijn werk op het kruis van Golgotha. In Openbaring 5, waar je Hem ziet als het Lam, staande als geslacht, is het moment aangebroken dat Hij het recht op de erfenis ook opeist (Op 5:1-6). Hij is het waard!

Ef 1:11. Maar wat zien we tot onze verbazing hier, in Efeziërs 1? Dat wij “in Hem … ook erfgenamen zijn geworden”! Dat gaat toch je stoutste verwachtingen te boven?! Wij zijn geen ‘erfdeel geworden’, zoals de Herziene Statenvertaling ten onrechte vertaalt. Dat zou betekenen dat wij tot de erfenis behoren. Dat beantwoordt echter niet aan Gods voornemen. Wat wij hebben ontvangen, is veel grootser. We zullen niet de voorwerpen van zegen zijn, maar de uitdelers ervan, samen met de Heer Jezus.

We zijn niet een erfdeel geworden, maar wij hebben met de Heer Jezus een erfdeel ontvangen. We zijn “erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus” (Rm 8:17). We lezen zelfs dat wij daartoe “tevoren bestemd waren naar [het] voornemen van Hem Die alles werkt naar de raad van Zijn wil”.

De uitdrukking ‘tevoren bestemd’ zijn we ook al in Ef 1:5 tegengekomen. Daar gaat het over het zoonschap. Hieraan kun je zien hoezeer in Gods voornemen ‘erfgenamen’ en ‘zoonschap’ bij elkaar horen. Die verbinding vind je ook in Hebreeën 1, waar het over de Zoon gaat (Hb 1:2), en in Galaten 4, waar het over ons gaat (Gl 4:7; vgl. Lk 15:11-12).

In ‘zoonschap’ zie je hier vooral de verhouding tot God, je kunt zeggen de privékant. Zoonschap is immers voor God Zelf. In ‘erfgenamen’ zie je vooral de verhouding tot de erfenis, je kunt zeggen de publieke kant. Immers, straks zal de wereld openbaar door de Heer Jezus worden geregeerd, samen met ons. Dan is Hij gekomen om “verheerlijkt te worden in Zijn heiligen en bewonderd te worden in allen die hebben geloofd” (2Th 1:10).

Dit ligt in “de raad van Zijn wil” opgesloten. In Ef 1:5 schrijft Paulus over ‘het welbehagen van Zijn wil’ in verband met het ‘zoonschap’, en in Ef 1:9 over ‘de verborgenheid van Zijn wil’ in verband met de regering van Christus en de gemeente. Nu zie je dat er ook een ‘raad van Zijn wil is’. Deze drie uitdrukkingen samen geven weer dat God in Zijn welbehagen (Ef 1:5) de verborgenheid (Ef 1:9) uitwerkt naar Zijn raad (Ef 1:11).

Zijn raad ligt vast. Niets of niemand kan Hem daarin tegenhouden. Je kunt er vast op rekenen dat het gebeurt zoals Hij wil. Deze verzekering hebben we nodig omdat het gaat om iets dat nog moet komen. Het zoonschap is nu al je deel, de verborgenheid is nu al geopenbaard, maar de erfenis moet nog komen.

Ef 1:12. En als de erfenis door ons in bezit wordt genomen, samen met Christus, zullen wij zijn “tot lof van Zijn heerlijkheid”. In die tijd zullen wij één groot loflied op Zijn heerlijkheid zijn. Gods heerlijkheid zal in ons weerspiegeld worden. Bij Gods heerlijkheid mag je denken aan al Zijn voortreffelijke eigenschappen. Ze zullen in ons, in allen die zonen en erfgenamen zijn, zichtbaar worden. In iedere persoon van die ontelbare schare zal iets van Gods heerlijkheid, van Zijn voortreffelijkheden, te zien zijn. Hoe groot moet Hij zijn, Die een dergelijke heerlijkheid heeft! Hoe groot moet de lof zijn die Hem daarvoor gegeven zal worden.

Nu is er nog de vraag wie worden bedoeld met “wij die vooraf in Christus hebben gehoopt”. Ik denk dat Paulus hierbij doelt op de Joden die in Christus geloven, die hun vertrouwen op Hem stellen voordat Hij openlijk verschijnt. In dit ‘wij’ sluit Paulus zichzelf in, want ook hij is van geboorte een Jood. In het volgende stukje zal ik over dit “wij” nog iets zeggen.

Lees nog eens Efeziërs 1:10-12.

Verwerking: De verborgenheid is bekendgemaakt. Vertel in je eigen woorden wat die verborgenheid inhoudt.

Copyright information for DutKingComments