Ephesians 2:13-14

De volken

Met Ef 2:11 begint een nieuw gedeelte. Paulus kijkt terug. In Efeziërs 2:1-10 heb je gezien wat God in ons persoonlijk heeft gewerkt, nadat onze hopeloze toestand is voorgesteld. In de Ef 2:11-22 zul je zien wat God met ons gemeenschappelijk in Christus heeft gedaan, nadat ook eerst onze hopeloze toestand is voorgesteld. In beide gevallen betreft het de tijd van ons verblijf op aarde. Dat is een verschil met Efeziërs 1. Daar gaat het om de raadsbesluiten van God van vóór de grondlegging van de wereld, dat wil zeggen buiten de tijd en los van de aarde.

Ef 2:11. Met ‘gemeenschappelijk’ bedoel ik alle gelovigen uit Joden en heidenen samen, want daarover gaat het. De eenheid die tussen Jood en heiden is ontstaan, is een wonder van Gods genade. Hoe groot dit wonder is, laat Paulus zien door een vergelijking te maken tussen wat de volken vroeger waren en wat ze nu geworden zijn. Het merendeel van de lezers van de brief, toen en ook nu, bestaat uit hen die vroeger tot de volken behoorden. Zij worden ertoe opgewekt zich te herinneren hoe het vroeger met hen gesteld was, opdat zij beter zullen begrijpen hoe het nu met hen geworden is.

Om hun eertijds hopeloze situatie te schilderen vergelijkt hij die met die van Israël. Het is belangrijk om in gedachten te houden dat het in deze vergelijking om de vroegere uiterlijke positie gaat, zowel van de heiden als van de Jood. Paulus zet in zeven punten de positie van de heiden neer. Het zijn als het ware zeven mokerslagen. Elke slag doet de heiden dieper in zijn uitzichtloze ellende wegzakken.

De eerste klap: ze waren “de volken in [het] vlees”. De uitdrukking ‘in het vlees’ geeft aan dat hun hele leven beheerst werd door het voldoen aan de begeerten van het vlees. In Romeinen 7 staat het zo: “Want toen wij in het vlees waren, werkten de hartstochten van de zonden … in onze leden om voor de dood vrucht te dragen” (Rm 7:5). Dat staat tegenover Israël waaraan God Zijn wet gegeven om in gehoorzaamheid daaraan het leven te genieten in gemeenschap met God.

De tweede klap: de Jood keek met verachting op de heiden neer en schold hem uit voor “onbesneden” (1Sm 14:6; 1Sm 17:26; 36). Zoals opgemerkt, gaat het om een vergelijking qua uiterlijke positie. Daarom wordt Israël hier genoemd “de zogenaamde besnijdenis”. Het gaat alleen om de uiterlijke vorm, wat wordt benadrukt door de toevoeging “die in [het] vlees met handen gebeurt”.

Ef 2:12. De derde klap: de volken waren vroeger “zonder Christus”. Christus, dat wil zeggen de Messias voor Israël, was niet aan de heidenen beloofd; Hij was alleen aan Israël beloofd. Toen Hij op aarde kwam, kwam Hij voor ‘de kinderen’ van Israël, niet voor ‘de honden’, de heidenen (vgl. Mk 7:24-30).

De vierde klap: heidenen vielen niet onder het burgerrecht van Israël. Daardoor misten zij de vele voorrechten die dit burgerschap inhield. Je kunt denken aan allerlei sociale en godsdienstige voorrechten, maar ook aan de inzettingen en rechten die God Zijn volk had gegeven. Hierdoor werd het hele leven zo geregeld, dat het optimaal geleefd kon worden, in gezondheid, vrede en veiligheid (Dt 4:8).

De vijfde klap: de volken hadden als “vreemdelingen” geen deel aan “de verbonden der belofte”. God had met Israël vanaf Abraham verschillende verbonden gesloten (Gn 15:18; Gn 17:9-14; Lv 26:42; Ps 89:4-5). Die hadden één gemeenschappelijke belofte: de komst van de Messias, Die zal vervullen wat God in de verbonden heeft toegezegd.

De zesde klap: “geen hoop”. De situatie wordt steeds hopelozer. Na al het voorgaande mag je toch hopen dat er een keer een verandering ten goede zal optreden. Maar ook daarop is geen enkel zicht. Er is geen enkele grond iets goeds te verwachten van de toekomst.

Ten slotte de zevende, de grootste klap: “zonder God in de wereld”. De volken hadden God massaal de rug toegekeerd (Rm 1:20-21). Daarom heeft Hij “in de voorbije geslachten alle volken op hun eigen wegen laten gaan” (Hd 14:16). Ze waren volledig op zichzelf aangewezen, zonder enige verbinding met God. Te midden van alle volken had God Israël uitgekozen. Door middel van dit volk maakte Hij zich aan alle andere volken bekend.

Wat is nu de bedoeling van deze vergelijking? Om dat duidelijk te maken wil ik je eerst vertellen wat de bedoeling niet is. De vergelijking dient in elk geval niet om te bewijzen dat de heidenen nu wél deel hebben gekregen aan de zegeningen van Israël. Een groot misverstand in de uitleg van deze verzen is namelijk dat de heiden nabij gebracht zou zijn doordat hij Jood zou zijn geworden. Dat kan niet de juiste uitleg zijn, want ook in het Oude Testament bestond de mogelijkheid om een Jodengenoot, een zogeheten ‘proseliet’, te worden.

Verder had God ook in het Oude Testament zegeningen voor heidenen in Zijn hart. Alleen moeten we daarbij het volgende bedenken. In de eerste plaats zijn de in het Oude Testament genoemde zegeningen voor de volken niet aan die volken zélf gegeven, maar aan Abraham, Izaäk en Jakob en later aan Israël. In de tweede plaats zien we dat de volken alleen zegen kunnen ontvangen door middel van Israël. Als in de toekomst Israël weer Gods volk zal zijn, zullen de volken mee profiteren van dit herstel. Dit zal gebeuren als de Heer Jezus het vrederijk heeft opgericht.

Ef 2:13. Wat wordt ons in Efeziërs 2 dan wel duidelijk gemaakt? Dat er zegen is voor de volken buiten Israël om! Ef 2:13, waaraan we nu toe zijn, verklaart dat nader. De heidenen waren in dubbel opzicht ver van God verwijderd. In de eerste plaats door buiten Israël te staan. Wat dat betekent heb je zojuist gezien. In de tweede plaats waren ze ook in geestelijk opzicht ver bij God vandaan. Maar dat gold ook voor de Joden, ook zij waren in geestelijk opzicht ver bij God vandaan.

Omdat ze beiden geestelijk ver van God stonden, moesten beiden, Jood en heiden, nabij God worden gebracht en wel “door het bloed van Christus”. De heiden wordt geen Jood en nog minder wordt de Jood heiden. Ze worden beiden in een totaal nieuwe positie gebracht, een positie “in Christus Jezus”. Daarin is geen sprake meer van ‘volken in het vlees’ en ook niet van ‘Israël naar het vlees’. Samen vormen zij een nieuwe eenheid, waarvan vermeld wordt dat zij “beiden een gemaakt” zijn (Ef 2:14), dat zij “tot één nieuwe mens” geschapen zijn (Ef 2:15) en dat zij “beiden in één lichaam” met God verzoend zijn (Ef 2:16).

Joden en heidenen worden uit hun natuurlijke omgeving gehaald en geplaatst in een geheel nieuwe eenheid: de gemeente. Voor de heiden, en ook voor de Jood, is dat een geweldige verandering. Vroeger in dubbel opzicht zó veraf; nu, ‘door het bloed van Christus’, zó dicht bij God, zelfs aan Zijn hart, gebracht.

“Het bloed van Christus” plaatst het offer van Christus voor onze aandacht. Door Zijn bloed zijn wij verzoend met God. Op grond daarvan heeft God alles weggedaan wat Hem in de weg stond om ons in Zijn tegenwoordigheid toe te laten en ons met alle geestelijke zegeningen te zegenen. Over de waarde van het bloed van Christus raken we nooit uitgedacht.

Lees nog eens Efeziërs 2:11-13.

Verwerking: Hoe komt het dat het verschil in positie tussen Jood en heiden nu is opgeheven?

Christus is onze vrede

In Ef 2:13 heb je gezien dat we ‘nabijgekomen’ zijn en wel ‘in Christus’ en op de grondslag van Zijn bloed. Daardoor is het mogelijk dat we in de tegenwoordigheid van God mogen komen. Maar als er niet meer zou zijn, zou dit kunnen betekenen dat de gemeente niet meer was dan een verbetering van het Jodendom. Voor de Jood was de toegang tot God gesloten, voor de gemeente is die open.

Hoe groot dit voorrecht ook is, toch is daarmee niet alles gezegd over wat de gemeente heeft bóven Israël. De gemeente bestaat niet uit een willekeurig aantal christenen dat nu het voorrecht heeft om in de tegenwoordigheid van God te zijn. Dat voorrecht houdt namelijk niet noodzakelijk in dat het onderscheid tussen Joden en heidenen is weggedaan. En een van de unieke kenmerken van de gemeente is nu juist dat dit onderscheid wél verdwenen is. Dat is wat deze verzen duidelijk zullen maken.

Ef 2:14. Het wegvallen van dit onderscheid is het gevolg van wat Christus tot stand heeft gebracht door Zijn dood aan het kruis. “Hij is onze vrede”, met de nadruk op ‘Hij’, op Zijn Persoon. Híj heeft vrede bewerkt tussen God en de mens én – en daarop lijkt hier de nadruk te liggen – tussen Jood en heiden. Dit is iets compleet nieuws.

In het Oude Testament was de scheiding tussen Jood en heiden door God Zelf aangebracht. Daar had Hij de wet als “de scheidsmuur van de omheining” gegeven. De wet was een soort hek. Binnen dat hek stond God in verbinding met Zijn volk Israël, een betrekking die was vastgelegd in een veelheid van geboden en inzettingen. Dat hek fungeerde tevens als een scheidslijn tussen Israël en de om hen heen wonende volken, die deze wet niet hadden.

Met het aangeven van deze formele scheiding tussen Jood en heiden is ook nog niet alles gezegd. Daarbij zou het in beginsel mogelijk zijn dat ze als het ware over de schutting heen vriendelijke contacten met elkaar onderhielden. Dat is niet het geval. Er was behalve een onderscheid in positie ook vijandschap. Deze vijandschap was ook het gevolg van de “wet van de geboden die in inzettingen bestaat”.

De heiden stond buiten dat, waarop de Jood zich beroemde (Rm 2:23a). De heidenen wilden niets met God te maken hebben. Zij hadden hun eigen goden en onderwierpen zich aan de regels die zij zelf vaststelden. In het Oude Testament werd de Jood opgeroepen de afgodendienaars op geen enkele wijze te tolereren.

In deze situatie – die zowel betrekking heeft op de positie van beiden als op de vijandige gezindheid die zij tegen elkaar koesterden – is een radicale verandering gekomen. Eerst is de wet als scheidmuur “weggebroken” of ontbonden, van zijn kracht beroofd.

Ef 2:15. Tevens is de wet als uitdrukking van Gods wil “tenietgedaan” of buiten werking gesteld. Zowel het wegbreken als het tenietdoen is gebeurd door wat Christus deed “in Zijn vlees”. De uitdrukking ‘in Zijn vlees’ ziet op Zijn lichaam dat Hij overgaf in de dood aan het kruis. De wet heeft totaal afgedaan voor ieder die nabij is gebracht, niet alleen voor de heiden, maar ook voor de Jood.

Ook de gelovige die van oorsprong Jood is, moet begrijpen dat voor hem de wet heeft afgedaan. Dezelfde wet die de heiden op afstand van God hield, hield ook de Jood op afstand van God. Hij had immers de wet gebroken. Dat bracht hem onder de vloek. Wilde er voor de Jood vrede komen, dan moest ook voor hem de wet teniet worden gedaan.

Toch is het ook niet het wegbreken van de scheiding tussen Jood en heiden wat de gemeente zo speciaal maakt. Het was noodzakelijk, maar niet voldoende. Het belangrijkste kenmerk van de gemeente is niet dat er nu vrije omgang kan zijn tussen Jood en heiden. Dan zou de omheining weer zijn opgebouwd, alleen een stuk verderop, waardoor nu ook de heidenen binnen de omheining zaten. Het verschil tussen Jood en heiden zou dan ongedaan gemaakt zijn door de heiden op te tillen tot het niveau van de Jood. Het zou helemaal ondenkbaar zijn om na het wegvallen van de muur de Jood te laten afdalen tot het niveau van de heiden.

Geen van deze mogelijkheden geeft de manier weer waarop God de gemeente heeft gevormd. Na het wegbreken (negatief) komt er iets nieuws (positief) in zicht en wel “één nieuwe mens” en “één lichaam”. Tot dit nieuwe zijn Jood en heiden samengebracht.

Eerst iets over de nieuwe mens. Christus is op de innigste wijze verbonden met de nieuwe mens. Hij heeft die “in Zichzelf” geschapen. Het woord ‘scheppen’ geeft aan dat het gaat om iets dat nooit heeft bestaan, maar dat door Christus tot stand is gebracht. Hij heeft dat niet gedaan op dezelfde manier als bij de eerste schepping in Genesis 1, door het spreken van het machtswoord: ‘Er zij vrede!’ Nee, in Zijn werk op het kruis was Hij “vrede makend” tussen Jood en heiden.

Jood en heiden als één nieuwe mens introduceert een nieuw wezen, met totaal nieuwe kenmerken of eigenschappen. Kort gezegd, is de nieuwe mens dit: Christus zoals Hij in alle gelovigen woont en zichtbaar wordt. Om de nieuwe mens te tonen kan alleen worden volstaan met alle gelovigen, want ieder van hen vertoont weer een ander aspect. Voor iedere gelovige afzonderlijk geldt dat hij in Christus is en daardoor een nieuwe schepping (2Ko 5:17).

Ef 2:16. Hoe verheven het ook is wat we in de nieuwe mens zien, toch is daarmee ook nog niet alles gezegd over de nabijheid waarin de gemeente tot God is gebracht. Op de eenheid in wezen die in de nieuwe mens te zien is, volgt nog de grootst mogelijke eenheid die er is: “één lichaam”. Eén lichaam is niet een aantal mensen die samen de nieuwe mens vormen, terwijl ze ieder een verschillend aspect van de ene nieuwe mens laten zien. Eén lichaam gaat nog een stap verder. Het wil zeggen dat die mensen samen een onverbrekelijke eenheid vormen. Zij zijn aan elkaar verbonden, zoals de leden van een lichaam aan elkaar verbonden zijn.

Ook dit is iets totaal nieuws. In het beeld van het ene lichaam komt het duidelijkst tot uiting hoe volkomen nieuw de positie is voor zowel de Jood als de heiden. De oude positie is definitief verleden tijd.

Een ander beeld kan dit nog verduidelijken. In Johannes 10 spreekt de Heer Jezus over schapen die Hij uit de stal naar buiten brengt (Jh 10:3-4). Dat zijn de Joodse schapen, gelovigen uit de Joden. Hij heeft het ook over “andere schapen, die niet van deze stal zijn” (Jh 10:16a). Dat zijn de gelovigen uit de heidenen. Dan vervolgt Hij: “Ook die moet Ik toebrengen, … en zij [schapen uit Joden en schapen uit heidenen] zullen één kudde, één herder worden” (Jh 10:16b).

De heidenen worden niet in de stal van de Joden gebracht. Jood en heiden worden ook niet in een níeuwe stal naar binnen gebracht, binnen een nieuw systeem met nieuwe regels. Nee, ze worden samen tot één nieuwe kudde gevormd, onder één Herder.

Nu terug naar ons hoofdstuk. Jood en heiden kunnen samen in één lichaam als verzoend met God in Zijn nabijheid zijn. Ook dit is het gevolg van wat de Heer Jezus deed aan het kruis. Wilde er een situatie van harmonie tussen God en “die beiden”, Jood en heiden, kunnen ontstaan, dan kon dat alleen als er verzoening plaatsvond. Verzoening is nodig waar vijandschap heerst.

Op het kruis werd Christus “[tot] zonde gemaakt” (2Ko 5:21). Daar werd in Christus door God alles geoordeeld en weggedaan wat voor Hem niet kan bestaan, opdat Hij ons bij Zich kon nemen. Tevens betekent het kruis het einde van de oude vete die tussen Jood en heiden bestond, want door het kruis is “de vijandschap gedood”. Zo bewerkt het kruis verzoening tussen God en mensen en tussen mensen onderling.

Lees nog eens Efeziërs 2:14-16.

Verwerking: Wat heeft God in Christus gedaan om ons nabij te brengen?

Copyright information for DutKingComments