Ephesians 3:14

Gebed tot de Vader

Ef 3:14. De grote waarheden die Paulus tot nu toe heeft mogen voorstellen, vullen ook zijn eigen hart. Overweldigd door alles wat hij van God heeft ontvangen, valt hij op zijn knieën voor “de Vader . Hij is al eerder, in Efeziërs 1, in gebed tot God gegaan (Ef 1:17). Daar richt hij zich tot “de God van onze Heer Jezus Christus”. Over het verschil tussen ‘de God van’ en ‘de Vader van’ heb ik bij Efeziërs 1:3 al iets gezegd.

In Efeziërs 1 bidt Paulus dat de Efeziërs de rijkdommen die hij beschreven heeft, ook echt zullen leren begrijpen en genieten. Hij kan hun wel schrijven dat ze gezegend zijn met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten, maar hij kan hun niet de capaciteit geven zich die zegeningen ook eigen te maken en ervan te genieten. Daartoe moet ‘de God van onze Heer Jezus Christus’ hen in staat stellen. Daarom richt hij zich tot Hem en vraagt of Hij dat wil bewerken door hun de ‘geest van wijsheid en openbaring in de kennis van Hem’ en ‘verlichte ogen van het hart’ te geven (Ef 1:17-18).

De zegeningen waarover Paulus daar spreekt, zijn het bezit van iedere gelovige persoonlijk. Het is schitterend om te zien hoe Paulus zich ervoor inzet dat iedere gelovige die zegeningen ook kent en geniet. Het is voor hem niet het afleveren van een boodschap en vervolgens verdergaan. Hij verlangt ernaar dat wat hij heeft mogen doorgeven, ook werkelijk ‘landt’ in de harten van de gelovigen.

Ook al zijn sommige dingen soms moeilijk te begrijpen, hij gaat zijn boodschap niet aanpassen. Dat is nogal eens de tendens in de christenheid vandaag. De boodschap wordt dan een ‘product’ dat wordt aangepast aan de wensen van de ‘klant’. Als Paulus het Woord verkondigt, doet hij dat zoals het hem is gegeven en tegelijk vraagt hij zijn Zender, namens Wie hij spreekt, of Hij wil geven dat het gepredikte Woord ook begrepen zal worden. Dit voorbeeld behoort iedere prediker na te volgen.

Paulus heeft zeker oog voor zijn ‘publiek’. Hij weet dat hij de inhoud van de brief aan de Efeziërs niet kwijt kon aan bijvoorbeeld de gelovigen in Korinthe. Die waren daar niet aan toe omdat ze vleselijk gezind waren. Dat hij de geweldige zegeningen – voor de gelovige persoonlijk en voor de gemeente – wel aan de Efeziërs kan vertellen, wil nog niet zeggen dat zij in zichzelf enige kracht hebben dit allemaal op te nemen. Dat is namelijk geen kwestie van verstandelijke vermogens, een groot intellect, maar van het hart. Als het in het hart wordt opgenomen, zal het zijn uitwerking krijgen in het leven. Het is Paulus’ wens dat dit zal gebeuren en daarvoor bidt hij, zowel in Efeziërs 1 als in Efeziërs 3.

De aanleiding voor zijn gebed hier is wat hij heeft gezegd in het voorgaande gedeelte. De kern daarvan is de “onnaspeurlijke rijkdom van Christus” (Ef 3:8). Dat bedoelt hij met “om deze oorzaak”. Het is zijn verlangen dat de gelovigen naast hun persoonlijke zegeningen ook inzicht zullen krijgen in de zegeningen die zij gemeenschappelijk, als gemeente, hebben gekregen. De zegeningen van de gemeente zijn zo mogelijk nog groter dan die van de individuele gelovigen.

Een voorbeeld kan dit duidelijk maken. Je kunt een groot aantal stenen op een hoop gooien; je kunt van die stenen ook een huis bouwen. In beide gevallen heb je eenzelfde aantal stenen, maar als er een huis van gebouwd is, heeft die hoop stenen toch een enorme meerwaarde.

Zo is het ook met de gemeente. Allen die de Heer Jezus kennen, zijn levende stenen omdat ze Hem als hun leven hebben. Maar ze stellen meer voor. Samen vormen ze “[het] huis van God, dat is [de] gemeente van [de] levende God” (1Tm 3:15; 1Pt 2:5). Hetzelfde geldt voor de gemeente als lichaam. Iedere gelovige is een lid van het lichaam. Het zijn geen leden die elk voor zich leven. Samen vormen ze het lichaam van Christus. Van dat lichaam is Hij het Hoofd. Paulus heeft daarvan zojuist verteld welke heerlijke zegeningen daarmee verbonden zijn.

Ook hier voelt hij zijn onmacht hen ertoe te brengen dat zij deze zegeningen in hun hart zullen opnemen en ervan genieten. Daarom gaat hij bidden. Hij bidt nu tot ‘de Vader van onze Heer Jezus Christus’ omdat het in het volgende gedeelte gaat om de Heer Jezus Die als de eeuwige Zoon het middelpunt van al Gods plannen is. In Efeziërs 1 wil hij dat de gelovigen het besef krijgen van wat God door Christus voor hen heeft gedaan. Nu wil hij graag dat de gelovigen zullen beseffen wat de Vader door Zijn Geest in hen werkt.

Ef 3:15. De heerlijkheid van die Vader is geweldig groot. Ze straalt af van alle families die uiteindelijk de hemelen en de aarde zullen vullen. Al die families zijn naar Hem genoemd omdat ze uit Hem zijn voortgekomen. Hij is de ‘Bedenker’ ervan. Hij heeft ze allemaal een plaats in Zijn plannen gegeven.

Bij deze families kun je denken aan families van engelen en allerlei families van mensen, zowel in het Jodendom als bij de volken. Niet dat al die families Hem Vader noemen. Dat kunnen alleen zij die Zijn kinderen zijn geworden door geloof in de Heer Jezus. Wij zijn in die intieme relatie gebracht. De Heer Jezus is van eeuwigheid de Zoon van de Vader. Daarom staat Hij – in zekere zin – ook aan het hoofd van die verschillende families. Maar de gemeente is direct met Hem verbonden. Allen die daarbij horen, mogen op bijzondere wijze de familie van God vormen. Dat komt wel op de prachtigste manier tot uiting als wij binnenkort als zonen het Vaderhuis mogen binnengaan om daar eeuwig met de Vader en de Zoon te zijn (Jh 14:1-3).

Ef 3:16. Paulus vraagt hier aan de Vader of Hij in overeenstemming met Zijn heerlijkheid door Zijn Geest in de gelovigen wil werken. Ze bezitten de Geest als onderpand (Ef 1:13). Ook is het alleen door de Geest mogelijk “met kracht gesterkt te worden naar de innerlijke mens”. Er moet iets in de gelovige gebeuren en niet alleen met of voor hem.

Met “de innerlijke mens” worden het denken en gevoelen van de mens bedoeld, zijn overleggingen, alles wat niet zichtbaar is (vgl. 1Ko 2:11). Wat Paulus wenst, is dat de Geest van de Vader gelegenheid krijgt dat hele ‘terrein’ met Zijn kracht te vullen. Wat zou het schitterend zijn als jij en ik dat ook voor elkaar zouden gaan bidden. En met welk gevolg?

Ef 3:17. “Zodat Christus door het geloof in uw harten woont.” Paulus verlangt ernaar dat Christus voortdurend het allesbeheersende centrum van jouw en mijn diepste gevoelens en genegenheden is. Dat kan alleen ‘door het geloof’, wat wil zeggen dat Hem in volkomen vertrouwen deze plaats wordt gegeven. Door het geloof richt je je met alles wat in je is op Hem.

Ook van jouw leven is Hij het middelpunt, zoals Hij het eeuwig voor de Vader was en nu is en tot in eeuwigheid zal zijn. Dan is Christus niet ‘slechts op bezoek’, een tijdelijke Gast, maar kan Hij daar ‘wonen’, wat ook betekent dat Hij er rust vindt. Over dit ‘wonen’ maakt de Heer Jezus in Johannes 14 een prachtige opmerking (Jh 14:23).

Onlosmakelijk hiermee verbonden is “de liefde”, die als het ware de bedding van het voorgaande is. God is liefde. Zijn liefde is de oorsprong van al Zijn raadsbesluiten. Wie zijn wortels in de Goddelijke liefde heeft uitgeslagen, wie daarin “geworteld” is, daar zijn levenssappen uit trekt, wie deze liefde als de grondslag van zijn bestaan heeft, wie daarin “gegrond” is, is in staat te gaan genieten van al de door Paulus opgesomde heerlijkheden. In de volgende verzen volgt hierover nog meer.

Lees nog eens Efeziërs 3:14-17.

Verwerking: Hoe kan het werkelijkheid worden dat Christus door het geloof in jouw hart woont?

Copyright information for DutKingComments