Ephesians 4:11-16

Doel van de gaven

Ef 4:11. “En Hij.” Daarmee begint dit vers, daarop ligt de nadruk. Hij, van Wie je in de vorige verzen Zijn grote heerlijkheid en verhevenheid hebt gezien. Hij is opgevaren naar de hoge en is daar als de zegevierende Mens boven alle dingen. Hij heeft de macht gevangengenomen die over de mens heerste. Zijn overwinning en Zijn macht zijn op dit moment nog niet zichtbaar voor de wereld. Toch bewijst Hij al wel Zijn macht in de wereld. Weet je hoe? Doordat Hij, zoals Hij beloofd heeft (Ef 4:8), gaven geeft aan de mensen die Hij uit de macht van de vijand heeft bevrijd.

Dat Hij gaven geeft aan de gemeente, is het bewijs dat Hij boven alle dingen is. De gemeente bevindt zich in de wereld, op het gezagsgebied van de satan. Toch heeft de satan geen enkel gezag over de gemeente, maar Christus heeft alle gezag. Zijn macht is zo groot, dat Hij vroegere gevangenen van de satan gebruikt als werktuigen om ook anderen te verlossen en op te bouwen.

Nu moet je goed lezen. Er staat: “Hij heeft sommigen gegeven als …” Er staat niet dat Hij gaven heeft gegeven aan bepaalde personen. Dat lees je bijvoorbeeld wel in Romeinen 12 (Rm 12:6-8). Daar heeft iemand een gave. Hetzelfde geldt voor 1 Korinthiërs 12 (1Ko 12:4-11). Maar hier is de persoon zelf als een gave door de Heer Jezus aan Zijn gemeente gegeven.

In elk van de gaven die hier worden genoemd, zie je iets terug van wat Christus is voor de Zijnen: Hij is de Apostel van onze belijdenis (Hb 3:1), de Profeet door God verwekt (Hd 3:22), de Evangelist Die aan armen het evangelie verkondigde (Mt 11:5) en de goede, grote en overste Herder van de schapen (Jh 10:11; 14; Hb 13:20; 1Pt 5:4).

De eersten die worden genoemd zijn de apostelen. Samen met de als tweede genoemde profeten zijn we hen al eerder tegengekomen. In Efeziërs 2 zijn zij de fundamentleggers van de gemeente als het huis van God (Ef 2:20). In Efeziërs 3 zijn zij degenen aan wie God de verborgenheid van de gemeente heeft bekendgemaakt om die door te geven (Ef 3:5).

In beide gevallen gaat het om een unieke gelegenheid, want een fundament leg je maar één keer en een verborgenheid die bekendgemaakt is, hoeft daarna niet meer geopenbaard te worden. Als zodanig hebben de apostelen en de hier bedoelde profeten geen opvolgers nodig. Je zult in de Bijbel dan ook tevergeefs zoeken naar zoiets als ‘apostolische successie’. We hebben geen apostelen meer.

Dat wordt extra duidelijk als je bedenkt wat de voorwaarden zijn om apostel te kunnen zijn. Hij is iemand die

1. de Heer Jezus moet hebben gezien (1Ko 9:1) en

2. bekend moet zijn door zijn tekenen (2Ko 12:12).

Voor de profeten geldt hetzelfde. Het gaat niet om oudtestamentische profeten. Als dat wel het geval was geweest, had er niet gestaan ‘apostelen en profeten’, maar ‘profeten en apostelen’. Nee, het gaat om nieuwtestamentische profeten die samen met de apostelen het fundament van de gemeente hebben gelegd en aan wie God de verborgenheid van de gemeente heeft bekendgemaakt.

Al zijn deze gaven niet langer als personen op aarde aanwezig, maar wij hebben wel hun dienst. Hun boeken en brieven staan namelijk in de Bijbel. Apostelen zijn Mattheüs, Johannes, Petrus en Paulus, en profeten zijn Markus en Lukas. Als wij hun evangeliën en brieven lezen en die ter harte nemen, worden wij daardoor als leden van de gemeente steeds meer geschikt gemaakt om de functie die wij als lid hebben, te vervullen.

De drie volgende gaven zijn nog wel als personen onder ons. Evangelisten zorgen voor nieuwe ‘aanwas’ van de gemeente. Herders en leraren zorgen ervoor dat deze nieuwe leden geestelijk verzorgd, gevoed en onderwezen worden.

Ef 4:12. Dit komt tot uiting in het meervoudige doel dat in Ef 4:12 wordt genoemd. De dienst van de gaven is gericht op “de heiligen”. De uitwerking van de dienst is dat deze heiligen uiteindelijk zullen komen tot de “maat van [de] volgroeidheid van de volheid van Christus” (Ef 4:13). De gaven richten zich op de heiligen, op jou en mij, om ons in de eerste plaats “te volmaken”. De betekenis daarvan is dat alle leden van het lichaam zich bewust zullen zijn, welke plaats zij in het lichaam hebben en ook welke functie zij als lid vervullen.

Het gaat om het functioneren van het hele lichaam en dat kan alleen als elk lid naar behoren functioneert. De Heer Jezus kan niet tevreden zijn met een gebrekkig functionerend lichaam. Daarom is het van belang dat elk lid afzonderlijk zich door de gaven laat dienen. Dat betekent, je bezig houden met Gods Woord aan de hand van bijbelcommentaren van Schriftgetrouwe mannen, het luisteren naar hun prediking, het bezoeken van samenkomsten waar het Woord wordt uitgelegd en toegepast. Dit ontslaat ons overigens niet van de plicht om te onderzoeken of de dingen die zij schrijven of zeggen met Gods Woord overeenstemmen (Hd 17:11).

Op die manier worden de leden, jij en ik, gevormd “tot [het] werk van [de] bediening”. We zullen steeds meer bekwaam worden om de taak te verrichten die de Heer ons heeft toegedacht toen Hij ons door Zijn evangelisten bij de gemeente voegde. Deze dienst staat weer niet op zichzelf, maar heeft “[de] opbouwing van het lichaam van Christus” op het oog. Het gaat om het geheel.

Je bent geen lid in je eentje. Zo werkt het niet in het menselijk lichaam en zo werkt het ook niet in het geestelijk lichaam. Elk lid is er voor de ander en staat in dienst van het hele lichaam. (Het is daarom niet beperkt tot de enkele leden van het lichaam die je kent en met wie je samenkomt.) En dat hele lichaam is er voor Christus.

Ef 4:13. Het werk van de gaven is pas klaar als “wij allen komen tot de eenheid van het geloof”. Zolang er verdeeldheid is, kan er geen sprake zijn van ‘de eenheid van het geloof’. Het is niet een geloofsbelijdenis die door mensen is opgesteld en waardoor in de praktijk gelovigen toch weer van elkaar worden gescheiden. Elke gave die door de Heer Jezus is gegeven, is dan ook bedoeld om alle leden samen te brengen op de grondslag van de ene en volle waarheid van God.

Het is niet mogelijk deze eenheid van het geloof te beleven en tegelijk lid te zijn van een kerk of groep. Er is slechts één waarheid. De Bijbel kent ook als enig lidmaatschap het lidmaatschap van het lichaam van Christus. In de hemel zal er geen verschil van opvatting meer zijn, en ook geen verdeeldheid. Daar zal eenheid in het geloven van de ene waarheid zijn.

De gaven werken daar nú al aan. Zij zullen de hele geloofswaarheid onderwijzen aan alle leden samen. Zij verkondingen daartoe niet een aantal geloofswaarheden of dogma’s, maar een Persoon. Het gaat in de eenheid van het geloof om “de kennis van de Zoon van God”. Het gaat de gaven erom dat alle leden samen naar Hem toegroeien en genoeg hebben aan Hem Die de eeuwige Zoon is.

Dat is het kenmerk van alle ware dienst, een dienst die doorgaat tot alle leden gekomen zijn “tot een volwassen man”, dat is tot geestelijke volwassenheid. Die geestelijke volwassenheid is af te meten aan de mate waarin Christus gestalte in hen heeft gekregen (Gl 4:19). Dat is wat wordt bedoeld met “[de] maat van [de] volgroeidheid van de volheid van Christus”. Dit is de maat waarnaar God de groei van de gemeente afmeet. Nooit zal en kan God die maatstaf verlagen. Wij zullen daarmee van harte instemmen als wij oog hebben gekregen voor de heerlijkheid van de Christus van God Die door God aan de gemeente is gegeven.

Lees nog eens Efeziërs 4:11-13.

Verwerking: Wat is de taak van de gaven?

Opgroeien tot het Hoofd

Ef 4:14. In de voorgaande verzen heb je gezien dat de Heer Jezus gaven aan de gemeente gegeven heeft met een bepaald doel, namelijk om te komen tot de volheid van Christus. Dat doel zal pas volmaakt bereikt zijn, wanneer we bij de Heer Jezus in de hemel zijn.

Maar ook hier-en-nu op aarde wordt al een doel bereikt als de gaven bij jou en mij hun taken kunnen uitoefenen. Dat doel is dat we stevig in onze schoenen komen te staan en niet direct onderuitgaan als de vijand ons aanvalt. Als jij en ik als leden van Christus vervuld zijn met de volheid van Christus, zullen de leringen van de vijand geen kans krijgen ons te laten wankelen. De vijand zal alles proberen om de leden ervan te weerhouden samen ‘een volwassen man’ te worden, vol van ‘de kennis van de Zoon van God’ (Ef 4:13).

Een van zijn beproefde middelen is het zaaien van verdeeldheid onder de leden. Hij begint met wiggen te drijven in de eenheid. Het onderwerp van de verdeeldheid maakt hem niet uit. Of het onenigheid is over de meest alledaagse dingen, of een dwaling over de Persoon of het werk van Christus, als de leden maar slaags met elkaar raken. Het gevolg is dat het beeld van de volheid van Christus niet meer wordt gezien.

Als de leden een eenheid vormen, als ze bij elkaar zijn en elkaar steunen, zijn ze sterk. Als ze los van elkaar komen te staan, zijn ze zwak. Dan is de gemeente geen getuigenis meer van de eenheid van het geloof. En als ze tegenover elkaar komen te staan, is satans succes helemaal compleet. Omdat ze niet stevig geworteld zijn in de leer van de Schrift, zwabberen ze al snel heen en weer als er mensen komen die hun eigen ‘waarheid’ prediken. En als die lieden dat goed weten te brengen, palmen ze hele massa’s in. Via tv en internet ‘stelen’ ze letterlijk de show, want ze eisen alle aandacht – en vaak ook geld – op ten koste van de Heer Jezus.

De vijand boekt zijn grootste successen in die gemeenten waar gelovigen baby’s of “onmondigen” blijven. Die gelovigen groeien niet in de waarheid, ze blijven onvolgroeid, onvolwassen. Ze weten niets van de eenheid van de gemeente en, wat kwalijker is, ze zijn daar ook niet in geïnteresseerd. Daardoor hebben ze geen enkele vastigheid en zijn ze een gemakkelijke prooi voor sluwe mensen die hen met hun bedriegerij zomaar op het verkeerde been zetten. Door hun listen doen ze onstandvastige leden dwalen. Vaak blijven deze gelovigen afhankelijk van een bepaald type leider.

Iedere gave, iedere ware dienaar, voedt een kind in het geloof zo op, dat het niet afhankelijk blijft van hem. De echte dienaar wordt blij als hij ziet dat baby’s in het geloof door zijn onderwijs steeds meer naar de Heer toegroeien en steeds zelfstandiger worden.

Ef 4:15. In zijn onderwijs zal hij gebruikmaken van waarheid en liefde. Dat zijn de juiste middelen waardoor wij opgroeien tot Christus. Dit vers begint met het woord “maar”, een woord aangeeft dat er een tegenstelling met het voorgaande volgt. Waarheid staat tegenover bedriegerij en dwaling, en liefde staat tegenover sluwheid. Zowel waarheid als liefde is nodig om gezond te kunnen groeien. Waarheid zonder liefde is kil en leidt tot fanatisme. Liefde zonder waarheid is week en leidt tot vleselijke tolerantie.

“De waarheid vasthouden” wil zeggen dat je als lid van het lichaam waarachtig bent in heel je optreden. Je leeft vanuit de waarheid en je leeft de waarheid uit. Je doet dat in een geest van liefde. De liefde is als het ware de geur van een goede parfum die om je heen hangt.

Dit was volmaakt te zien bij Christus. Alles wat Hij zei en deed, was waarachtig en ingebed in liefde. Een gevolg hiervan is dat wat níet in de gezindheid van Christus wordt gezegd, niet echt waar is. Het komt dan voort uit het vlees. Iemand ‘met de waarheid om de oren slaan’ is niet ‘de waarheid vasthouden in liefde’. Ik moet met schaamte bekennen dat ik dingen heb gezegd die op zich wel waar waren, maar waaromheen geen geur van liefde hing. Ik vrees dat ik niet de enige ben. Waarheid is alleen dat wat ook in liefde wordt vastgehouden.

Het omgekeerde is ook waar. Alleen dat is ware liefde die in overeenstemming is met de waarheid. Als je alleen maar lief doet en nooit iets zegt van dingen die verkeerd zijn, ben je niet waarachtig in de liefde. Dan is liefde huichelarij, net doen alsof. Echte liefde zal de ander wijzen op het verkeerde, want dat verkeerde berokkent schade. Als je daar iemand op wijst, bewijs je dat je iemand liefhebt, want daardoor kun je schade voorkomen of beperken.

Wat individueel geldt, geldt ook voor de gemeente als geheel en daar gaat het hier in de eerste plaats om. Een gezelschap dat de waarheid vasthoudt in liefde, is niet snel heen en weer te bewegen door allerlei wind van leer. Dat is een gezelschap mensen waarin iedere gelovige zijn eigen vaste en onverbrekelijke verbinding heeft met Christus, het Hoofd van het lichaam. Samen groeien zij tot Hem op in alles. Alle aspecten van hun gemeenschappelijke leven worden steeds meer doortrokken van de kenmerken van het Hoofd. Zoals gezegd, zijn waarheid en liefde de kenmerken van Christus. Als deze kenmerken bij Zijn leden worden gevonden, heeft dat tot gevolg dat zij op Hem gaan lijken en tot Hem opgroeien.

Ef 4:16. Op zijn beurt is dat opgroeien tot Hem weer het gevolg van de verbinding met het Hoofd. Uit Christus – als het Hoofd van het lichaam – komt alles voort wat het lichaam nodig heeft om te groeien. Het gaat om de groei van het hele lichaam. Dat hele lichaam bestaat uit allemaal delen die door gewrichten aan elkaar verbonden zijn. Voor de groei van het hele lichaam is het nodig dat elk lid groeit. Er mag geen lid zijn dat zijn eigen gang gaat, dat los van het Hoofd voor zichzelf zorgt. Zo’n houding zou de groei van het geheel belemmeren en leiden tot scheefgroei.

Het is Gods bedoeling dat elk van de leden groeit door de verbinding met het Hoofd. Hierdoor zal elk lid ook zo kunnen werken als past bij de plaats die het in het lichaam heeft. Het ‘samenspel’ tussen de leden onderling zal harmonieus verlopen. De gewrichten, de onzichtbare samenbinders van de leden, zullen hun werk niet piepend en knarsend verrichten.

God heeft de maat van elk deel bepaald. Geen lid hoeft meer te doen, maar mag ook niet minder doen, dan past bij de werking ervan. Een hand hoeft alleen het werk van de hand te doen. Hij moet niet het werk van de voet willen overnemen of dat erbij gaan doen, want dan wordt de harmonie van het lichaam verstoord. Dan is niet meer het hele lichaam zichtbaar, maar slechts een paar functies die ook nog eens slecht ‘presteren’. Dit is tot oneer van het Hoofd, Die Zichzelf graag in Zijn hele lichaam weerspiegeld ziet.

Als de leden elkaar dienen en blij maken, is dat het gevolg van Christus’ werk in hen. Hij dient en maakt blij. Als het werk van Christus op deze wijze in de leden gestalte kan krijgen, zullen ze samen Christus op aarde vertonen. Als het lichaam zó functioneert vanuit het Hoofd, bouwt het lichaam zichzelf op. Door de dienst die de leden aan elkaar vervullen, zullen zij naar Hem, het Hoofd, toegroeien.

Dit rijke vers besluit met de woorden “in liefde”. Liefde is, net als voor het vasthouden van de waarheid, het enig geschikte ‘klimaat’ waarin de groei optimaal wordt gerealiseerd.

Lees nog eens Efeziërs 4:14-16.

Verwerking: Waar ligt voor jou de kern van deze verzen?

Copyright information for DutKingComments