Ephesians 4:13

Doel van de gaven

Ef 4:11. “En Hij.” Daarmee begint dit vers, daarop ligt de nadruk. Hij, van Wie je in de vorige verzen Zijn grote heerlijkheid en verhevenheid hebt gezien. Hij is opgevaren naar de hoge en is daar als de zegevierende Mens boven alle dingen. Hij heeft de macht gevangengenomen die over de mens heerste. Zijn overwinning en Zijn macht zijn op dit moment nog niet zichtbaar voor de wereld. Toch bewijst Hij al wel Zijn macht in de wereld. Weet je hoe? Doordat Hij, zoals Hij beloofd heeft (Ef 4:8), gaven geeft aan de mensen die Hij uit de macht van de vijand heeft bevrijd.

Dat Hij gaven geeft aan de gemeente, is het bewijs dat Hij boven alle dingen is. De gemeente bevindt zich in de wereld, op het gezagsgebied van de satan. Toch heeft de satan geen enkel gezag over de gemeente, maar Christus heeft alle gezag. Zijn macht is zo groot, dat Hij vroegere gevangenen van de satan gebruikt als werktuigen om ook anderen te verlossen en op te bouwen.

Nu moet je goed lezen. Er staat: “Hij heeft sommigen gegeven als …” Er staat niet dat Hij gaven heeft gegeven aan bepaalde personen. Dat lees je bijvoorbeeld wel in Romeinen 12 (Rm 12:6-8). Daar heeft iemand een gave. Hetzelfde geldt voor 1 Korinthiërs 12 (1Ko 12:4-11). Maar hier is de persoon zelf als een gave door de Heer Jezus aan Zijn gemeente gegeven.

In elk van de gaven die hier worden genoemd, zie je iets terug van wat Christus is voor de Zijnen: Hij is de Apostel van onze belijdenis (Hb 3:1), de Profeet door God verwekt (Hd 3:22), de Evangelist Die aan armen het evangelie verkondigde (Mt 11:5) en de goede, grote en overste Herder van de schapen (Jh 10:11; 14; Hb 13:20; 1Pt 5:4).

De eersten die worden genoemd zijn de apostelen. Samen met de als tweede genoemde profeten zijn we hen al eerder tegengekomen. In Efeziërs 2 zijn zij de fundamentleggers van de gemeente als het huis van God (Ef 2:20). In Efeziërs 3 zijn zij degenen aan wie God de verborgenheid van de gemeente heeft bekendgemaakt om die door te geven (Ef 3:5).

In beide gevallen gaat het om een unieke gelegenheid, want een fundament leg je maar één keer en een verborgenheid die bekendgemaakt is, hoeft daarna niet meer geopenbaard te worden. Als zodanig hebben de apostelen en de hier bedoelde profeten geen opvolgers nodig. Je zult in de Bijbel dan ook tevergeefs zoeken naar zoiets als ‘apostolische successie’. We hebben geen apostelen meer.

Dat wordt extra duidelijk als je bedenkt wat de voorwaarden zijn om apostel te kunnen zijn. Hij is iemand die

1. de Heer Jezus moet hebben gezien (1Ko 9:1) en

2. bekend moet zijn door zijn tekenen (2Ko 12:12).

Voor de profeten geldt hetzelfde. Het gaat niet om oudtestamentische profeten. Als dat wel het geval was geweest, had er niet gestaan ‘apostelen en profeten’, maar ‘profeten en apostelen’. Nee, het gaat om nieuwtestamentische profeten die samen met de apostelen het fundament van de gemeente hebben gelegd en aan wie God de verborgenheid van de gemeente heeft bekendgemaakt.

Al zijn deze gaven niet langer als personen op aarde aanwezig, maar wij hebben wel hun dienst. Hun boeken en brieven staan namelijk in de Bijbel. Apostelen zijn Mattheüs, Johannes, Petrus en Paulus, en profeten zijn Markus en Lukas. Als wij hun evangeliën en brieven lezen en die ter harte nemen, worden wij daardoor als leden van de gemeente steeds meer geschikt gemaakt om de functie die wij als lid hebben, te vervullen.

De drie volgende gaven zijn nog wel als personen onder ons. Evangelisten zorgen voor nieuwe ‘aanwas’ van de gemeente. Herders en leraren zorgen ervoor dat deze nieuwe leden geestelijk verzorgd, gevoed en onderwezen worden.

Ef 4:12. Dit komt tot uiting in het meervoudige doel dat in Ef 4:12 wordt genoemd. De dienst van de gaven is gericht op “de heiligen”. De uitwerking van de dienst is dat deze heiligen uiteindelijk zullen komen tot de “maat van [de] volgroeidheid van de volheid van Christus” (Ef 4:13). De gaven richten zich op de heiligen, op jou en mij, om ons in de eerste plaats “te volmaken”. De betekenis daarvan is dat alle leden van het lichaam zich bewust zullen zijn, welke plaats zij in het lichaam hebben en ook welke functie zij als lid vervullen.

Het gaat om het functioneren van het hele lichaam en dat kan alleen als elk lid naar behoren functioneert. De Heer Jezus kan niet tevreden zijn met een gebrekkig functionerend lichaam. Daarom is het van belang dat elk lid afzonderlijk zich door de gaven laat dienen. Dat betekent, je bezig houden met Gods Woord aan de hand van bijbelcommentaren van Schriftgetrouwe mannen, het luisteren naar hun prediking, het bezoeken van samenkomsten waar het Woord wordt uitgelegd en toegepast. Dit ontslaat ons overigens niet van de plicht om te onderzoeken of de dingen die zij schrijven of zeggen met Gods Woord overeenstemmen (Hd 17:11).

Op die manier worden de leden, jij en ik, gevormd “tot [het] werk van [de] bediening”. We zullen steeds meer bekwaam worden om de taak te verrichten die de Heer ons heeft toegedacht toen Hij ons door Zijn evangelisten bij de gemeente voegde. Deze dienst staat weer niet op zichzelf, maar heeft “[de] opbouwing van het lichaam van Christus” op het oog. Het gaat om het geheel.

Je bent geen lid in je eentje. Zo werkt het niet in het menselijk lichaam en zo werkt het ook niet in het geestelijk lichaam. Elk lid is er voor de ander en staat in dienst van het hele lichaam. (Het is daarom niet beperkt tot de enkele leden van het lichaam die je kent en met wie je samenkomt.) En dat hele lichaam is er voor Christus.

Ef 4:13. Het werk van de gaven is pas klaar als “wij allen komen tot de eenheid van het geloof”. Zolang er verdeeldheid is, kan er geen sprake zijn van ‘de eenheid van het geloof’. Het is niet een geloofsbelijdenis die door mensen is opgesteld en waardoor in de praktijk gelovigen toch weer van elkaar worden gescheiden. Elke gave die door de Heer Jezus is gegeven, is dan ook bedoeld om alle leden samen te brengen op de grondslag van de ene en volle waarheid van God.

Het is niet mogelijk deze eenheid van het geloof te beleven en tegelijk lid te zijn van een kerk of groep. Er is slechts één waarheid. De Bijbel kent ook als enig lidmaatschap het lidmaatschap van het lichaam van Christus. In de hemel zal er geen verschil van opvatting meer zijn, en ook geen verdeeldheid. Daar zal eenheid in het geloven van de ene waarheid zijn.

De gaven werken daar nú al aan. Zij zullen de hele geloofswaarheid onderwijzen aan alle leden samen. Zij verkondingen daartoe niet een aantal geloofswaarheden of dogma’s, maar een Persoon. Het gaat in de eenheid van het geloof om “de kennis van de Zoon van God”. Het gaat de gaven erom dat alle leden samen naar Hem toegroeien en genoeg hebben aan Hem Die de eeuwige Zoon is.

Dat is het kenmerk van alle ware dienst, een dienst die doorgaat tot alle leden gekomen zijn “tot een volwassen man”, dat is tot geestelijke volwassenheid. Die geestelijke volwassenheid is af te meten aan de mate waarin Christus gestalte in hen heeft gekregen (Gl 4:19). Dat is wat wordt bedoeld met “[de] maat van [de] volgroeidheid van de volheid van Christus”. Dit is de maat waarnaar God de groei van de gemeente afmeet. Nooit zal en kan God die maatstaf verlagen. Wij zullen daarmee van harte instemmen als wij oog hebben gekregen voor de heerlijkheid van de Christus van God Die door God aan de gemeente is gegeven.

Lees nog eens Efeziërs 4:11-13.

Verwerking: Wat is de taak van de gaven?

Copyright information for DutKingComments