Ephesians 4:2

De roeping waardig wandelen

Ef 4:1. Het woord “dan” wijst op het begin van een nieuw gedeelte. Dit woord is de overgang van het overwegend leerstellige gedeelte naar het meer praktische deel. Je treft deze overgang, soms met het woord ‘dan’, in meerdere brieven van Paulus aan (Rm 12:1; Ko 3:1). Waar het op aankomt, is dat wij het onderwijs van het eerste deel van de brief nu ook in praktijk gaan brengen. We worden aangesproken op onze verantwoordelijkheid. Hoe belangrijk kennis ook is, de bedoeling ervan is dat deze kennis zijn uitwerking krijgt in jouw en mijn leven.

Paulus vermaant zijn lezers “dat u wandelt waardig de roeping waarmee u bent geroepen”. Om aan deze vermaning gehoor te kunnen geven moet je weten wat met deze roeping wordt bedoeld. Dit woord ‘roeping’ zijn we ook in Efeziërs 1 tegengekomen (Ef 1:18). Daar gaat het over onze persoonlijke zegeningen. Over die roeping gaat het hier niet. De roeping hier heeft te maken met wat we in Efeziërs 2 hebben gelezen. Daar hebben we gezien dat we samen met alle heiligen één lichaam en één huis zijn geworden. Het is onze roeping om dát in praktijk te brengen.

In andere brieven spreekt Paulus ook over ‘waardig wandelen’. Precies als in de brief aan de Efeziërs sluit de vermaning tot een waardige wandel ook daar aan op het onderwijs dat in die brief wordt gegeven. Tegen de Filippenzen zegt Paulus: “Alleen, wandelt waardig het evangelie” (Fp 1:27). In zijn brief aan hen schrijft hij over zijn verdediging van het evangelie en de gemeenschap die de Filippenzen daarin, zo wenst hij, met hem hebben. Hij wil graag dat zij zich in overeenstemming daarmee zullen gedragen in het dagelijkse leven.

In Kolossenzen 1 is Paulus’ gebed erop gericht dat de Kolossenzen ertoe komen “om de Heer waardig te wandelen” (Ko 1:9). Dat beantwoordt aan het doel van die brief, namelijk de harten van de Kolossenzen te richten op de verheerlijkte Heer als het Hoofd van de gemeente.

In 1 Thessalonicenzen 2 gaat het erom dat de gelovigen zullen “wandelen God waardig” (1Th 2:12). In die brief wordt ons oog gericht op de toekomst, wanneer God Zijn koninkrijk op aarde zal vestigen. Paulus vermaant daar dat wij als gelovigen Gods heerschappij, die straks overal op aarde zichtbaar zal zijn, nu al in onze levens laten zien.

Het valt op dat Paulus het hoofdstuk waar we nu mee bezig zijn, begint met bijna dezelfde woorden als het vorige (Ef 3:1). Maar, zoals we daar hebben gezien, gaat hij na die beginwoorden toch eerst in een soort tussenzin spreken over “de verborgenheid van Christus” (Ef 3:4). In Efeziërs 4 pakt hij met bijna dezelfde woorden de draad weer op. Dat maakt extra duidelijk dat Efeziërs 4 aansluit op Efeziërs 2.

Hierdoor begrijp je ook dat de roeping te maken heeft met wat in het laatste deel van Efeziërs 2 naar voren is gebracht. In de volgende verzen zul je bevestigd zien dat het onze roeping is de eenheid van de gemeente als lichaam en als huis te bewaren. Je herinnert je nog wel dat die eenheid betrekking heeft op wat Jood en heiden samen zijn geworden. In de gemeente is het onderscheid tussen die beiden weggevallen. Dat heeft Paulus gepredikt en dat daardoor is hij nu in de gevangenschap.

Dat hij zich als een gevangene voorstelt, moet dan ook een extra beroep op de gelovigen doen om gehoor te geven aan zijn vermaning. Let erop dat hij zichzelf niet als een gevangene van de keizer van Rome ziet. Ook hoor je hem niet schelden op de Joden die hem hebben overgeleverd, alsof het hun schuld is. Nee, hij ziet zichzelf als “de gevangene in [de] Heer”.

De Heer, aan Wie hij zijn leven en dienst heeft gewijd, bestuurt zijn leven. Paulus weet zich in Zijn hand. Hij zou nooit een gevangene geworden zijn, als de Heer het niet had toegelaten. En als de Heer iets toelaat, heeft Hij daar Zijn wijze bedoeling mee. Dat geeft Paulus rust en vertrouwen zich te schikken in de omstandigheden waarin hij zich bevindt. Op dezelfde manier mogen jij en ik leren kijken naar en ook omgaan met de omstandigheden waarin we ons bevinden.

Ef 4:2. Na zijn vermaning tot een wandel die hoort bij de roeping, beschrijft hij in Ef 4:2 in welke gezindheid die wandel behoort plaats te vinden. Die gezindheid uit zich in “alle nederigheid en zachtmoedigheid met lankmoedigheid”, in liefde en verdraagzaamheid. Het doel dat bereikt moet worden, is het bewaren van de eenheid van de Geest. De verschillende kenmerken van die eenheid worden opgesomd in de Ef 4:4-6.

Het eerste kenmerk is “nederigheid”. ‘Nederigheid’, of ootmoed, wil niet zeggen dat je slecht van jezelf denkt of altijd over je eigen geringheid spreekt. Als dat zo zou zijn, sta je toch steeds zelf in het middelpunt. Nederigheid geeft de toestand van je hart aan. Niet jij bent belangrijk, de Heer en de Zijnen zijn belangrijk. Het gaat niet om jouw eer, maar om Zijn eer.

Wie werkelijk nederig is, heeft geleerd van zichzelf af te zien en op de Heer te zien. Je eigen persoon is pas echt naar de achtergrond verdwenen als de Heer op de voorgrond komt. Nederigheid cijfert zichzelf weg om Christus alles te doen zijn. Hiermee begint elke goede communicatie tussen gelovigen. Daarom staat ‘nederigheid’ hier ook voorop. “Alle nederigheid” benadrukt dat nederigheid in alle aspecten van je leven zichtbaar zal zijn.

Op nederigheid volgt “zachtmoedigheid”. Het woord “alle” hoort zowel bij ‘nederigheid’ als bij ‘zachtmoedigheid’. Het benadrukt dat ook zachtmoedigheid in alle aspecten van je leven zichtbaar zal zijn. Evenals we moeten leren nederig te zijn, moeten we ook leren zachtmoedig te zijn. Daarvoor moeten onze driften en trots worden geoordeeld, ons eigen ik moet in de dood worden gehouden, dat wil zeggen in de dood die Christus stierf, want daar zijn wij, daar ben ik, gestorven.

Bij Mozes duurde het veertig jaar voordat hij zover was. In die veertig jaar veranderde hij van een opvliegend mens in een zachtmoedig mens (vgl. Ex 2:12; Nm 12:3). Nadat hij dat was geworden, kon hij door God worden gebruikt om Zijn volk te leiden.

Wie nederig is, vormt voor niemand een bedreiging; wie zachtmoedig is, voelt zich door niemand bedreigd. We zien dit volmaakt bij de Heer Jezus. Hij kon zeggen: “Ik ben zachtmoedig en nederig van hart” (Mt 11:29). Hij was het, altijd. Daarom kon Hij daaraan vooraf laten gaan: “Leert van Mij.” Wij zijn van nature niet nederig en zachtmoedig, maar we kunnen het wel worden als we van Hem willen leren. Zijn aanbod om van Hem te leren geldt nog steeds.

Nu kan het zijn dat jij, door Gods genade, al vorderingen hebt gemaakt in de leerschool van de Heer. Dan heb je nog altijd te maken met je broeders en zusters. Je merkt dat er zijn die zich toch nog willen laten gelden. Je merkt dat anderen zich daardoor toch bedreigd voelen en er driftig op reageren. Hoe moet je daar dan weer mee omgaan? Je moet leren daar in “lankmoedigheid” mee om te gaan.

‘Lankmoedigheid’ betekent ‘lang van gemoed zijn’, dat je gemoed het lang uithoudt met je broeder of zuster. Een ander woord ervoor is ‘geduld’. Het gaat erom, dat je met geduld nederig en zachtmoedig bent tegenover je medebroeder en medezuster.

Er bestaat het gevaar dat je deze houding wel aanneemt, maar je dan beter voelt dan de ander. Je kunt het gevoel geven een verheven status te hebben bereikt van waaruit je een beetje meewarig neerkijkt op anderen die nog niet zover zijn. Paulus heeft oog voor dat gevaar en voegt er daarom aan toe dat we elkaar “in liefde” moeten verdragen. Je moet goed beseffen dat de drie genoemde eigenschappen pas echt goed tot bloei komen als ze in de liefde geworteld zijn. De liefde stelt in staat de ander, die nog niet volkomen is, net zoals jijzelf nog niet volkomen bent, te verdragen.

Om te zien hoe liefde werkt, kun je 1 Korinthiërs 13 lezen (1Ko 13:1-13). De eigenschappen van de liefde die daar worden genoemd, zijn die van God, want God is liefde (1Jh 4:8; 16). Al Zijn eigenschappen vloeien daaruit voort. Zo was het ook bij de Heer Jezus. Bij ons, die de Heer Jezus als ons leven hebben ontvangen, is dat niet anders.

Lees nog eens Efeziërs 4:1-2.

Verwerking: Welke eigenschappen heb je nodig om de eenheid te bewaren?

Copyright information for DutKingComments